Gewogen en te licht bevonden: het boek ‘Amerikanen’ voldoet niet aan de verwachtingen

FacebooktwitterFacebooktwitter

Als een jonge VRT-correspondent met ervaring in de VS en een oude rot in het vak de krachten bundelen voor een boek over ‘Amerikanen’ lijkt dat een garantie voor degelijk werk. Dat beiden zonder verwant te zijn een zelfde familienaam delen, zij het iets verschillend geschreven, is een bijkomstigheid die niet echt terzake doet, maar voor de uitgever waarschijnlijk leuk meegenomen is.

Radiojournalist Miel Dekeyser heeft zich altijd onderscheiden door diepgang en kwaliteit en was, ondanks zijn belerende intonatie, altijd aangenaam en leerrijk om horen. Hij heeft meerdere boeken geschreven over de VS. De bijdragen van Greet De Keyser vanuit de VS voor het tv-nieuws zijn degelijk, voor zover het medium TV met zijn inherente beperking qua tijdsgebruik en beeldtaal dat toelaat. Als je haar commentaren vergelijkt met wat pakweg CNN doet, kan je je alleen maar gelukkig prijzen dat de commerciële mediacultuur van de VS zijn wetmatigheden qua oppervlakkigheid hier (voorlopig) nog niet heeft kunnen opleggen.

De titel ‘Amerikanen’ schept bepaalde verwachtingen en impliceert drie vooronderstellingen die niet worden toegelicht en door de auteurs als evident worden aanzien:

  1. Het is blijkbaar vanzelfsprekend dat met ‘Amerikanen’ alleen VS-burgers worden bedoeld. Het vrijheidsbeeld op de kaft helpt daarbij een handje. De miljoenen inwoners van Latijns-Amerika zijn dus géén ‘Amerikanen’, misschien zou een titel als ‘Noord-Amerikanen’ dat verhelpen, maar Canadezen en Mexicanen zijn dat ook, niet voor niets noemt de vrijhandelszone tussen deze drie landen de North American Free Trade Agreement (NAFTA).
  2. De ondertitels ‘wat denken ze, wat willen ze, wat kunnen ze? gaat uit van de premisse dat alle ‘Amerikanen’ min of meer hetzelfde denken.
  3. De laatste onuitgesproken vooronderstelling is dat de ‘Amerikanen’ inderdaad invloed hebben op de beslissingen van hun regering.

De bevrijders

Het boek vat aan met ‘De bevrijders’, een terugblik van Miel Dekeyser beginnend bij de bevrijding in 1944. Amerikaanse soldaten blijken nonchalanter, jovialer maar ook oppervlakkiger en afzijdiger te zijn dan de Britse en andere soldaten. Ondanks zijn kritische kijk gaat ook Miel Dekeyser uit van een aantal ‘vanzelfsprekendheden’: ‘Nine-eleven, 11 september 2001, gaf de vonk die Amerika’s militaire aanpak van de wereld zou aansteken …”

Hoezo? militaire interventies door de VS zijn al jaren schering en inslag. 11 september heeft hoogstens een nieuw elan gegeven aan een buitenlands beleid dat al jaren ongewijzigd is. Maar goed, zijn bijdrage geeft een aangenaam overzicht van de indrukken van een bevoorrecht getuige.

Het tweede hoofdstuk ‘De jongste ontdekking van Amerika’ vermeldt Greet De Keyser als auteur. Hoofdstukken 3 tot 6 vermelden geen auteur meer, wat doet veronderstellen dat ze ook door haar zijn geschreven. Het eerste deel van hoofdstuk 7 ‘Slotwoord’ vermeldt opnieuw Miel Dekeyser.

‘Amerikanen’ is dus in feite een boek van Greet De Keyser met voorwoord en slotwoord door Miel De Keyser. Zijn bijdrage beperkt zich tot 38 van de 333 pagina’s. Zoals ik hierboven reeds zei, de uitgever zal een presentatie van dit boek met twee auteurs commercieel interessanter gevonden hebben. Correct is dat niet.

In hoofdstuk 2 ‘De jongste ontdekking van Amerika’ geeft Greet De Keyser haar indrukken van de VS sinds ze daar in 1986 voor het eerst kwam en waar ze sinds 2000 woont. Ze blijkt de wereld vooral met tv-ogen te bekijken, geen probleem voor haar werk als tv-journalist, voor een boek gelden echter andere wetmatigheden. Ze spreekt zichzelf echter tegen als ze de lof zwaait van de liberale handelsmarkt en er aan toevoegt: ‘Geen enkele markt wordt zo beschermd als de Amerikaanse, behalve dan die van Noord-Korea’.

Walter Cronkite

Dat ze daarmee bevestigt dat de VS géén liberale handelsmarkt zijn, heeft ze niet door. Waar ze de vergelijking met Noord-Korea vandaan haalt, legt ze niet uit. Haar beperking om de dingen enkel vanuit een tv-bril te zien blijkt ook uit haar verheerlijking van Walter Cronkite (p.35). Die zou zich immers verzet hebben tegen de oorlog in Vietnam en de publieke opinie daarin hebben meegekregen, zoals verder in het boek moet blijken.

Ernstige analyses door VS-onderzoekers zoals Robert McChesney, Edward Herman, Howard Zinn, Ben Bagdikian en Gabriël Kolko hebben ondertussen aangetoond dat dat mediaverzet een mythe is. Terwijl de publieke opinie zich al jaren om principiële redenen verzette tegen deze koloniale oorlog, hebben de massamedia zich pas tegen de oorlog gekeerd toen de Johnson-administratie na het beruchte Tet-offensief tot de vaststelling kwam dat de oorlog niet ‘winnable’ was. Het ‘verzet’ van iconen als Cronkite was dus louter tactisch en kwam nà het verzet van de publieke opinie, niet ervoor.

Hoofdstukken 3 en 4 ‘Als in een achteruitkijkspiegel …’ en ‘De toetssteen’ zijn verdere beschouwingen over de huidige VS-regering waarbij een aantal historische werken worden geciteerd. De auteur licht de redenen toe voor de fundamentalistisch aandoende religiositeit van de gemiddelde Amerikaan en de kritiekloosheid waarmee die in tijden van crisis de leider, zijnde de president’ volgt. Amerikanen kijken enerzijds op naar de Europese savoir-vivre en ons historisch patrimonium maar minachten anderzijds zoveel ouderwets gedoe en onze ‘passiviteit’.

Ze maakt ook een aantal rake opmerkingen over de Founding Fathers die niet zomaar verlichte geesten waren maar racisten en elitisten die van het gepeupel geen al te hoge dunk hadden. De discussie over die verkiezing van Bush jr. is blijkbaar afgesloten: “De Amerikanen hadden alle twijfels collectief onder de mat geveegd” (p.62). Hoezo? Dat Michael Moore deze president ‘fictie’ vond is geen geïsoleerde uitspraak, er zijn nog altijd heel wat Amerikanen die Bush jr. niet erkennen.

Televisie en democratie

Net als haar collega’s is de auteur er van overtuigd dat televisie als dominant massamedium een louter positieve invloed heeft op de democratie in de VS. Het is een onbewezen veronderstelling die zijn kracht haalt uit impliciete en expliciete herhaling door het medium zelf. Haar gebrekkig historisch inzicht blijkt o.a. uit haar veralgemeningen over de rakettencrisis onder Kennedy. Hij kreeg volgens haar ‘een unieke kans om de wereld voor een kernoorlog te behoeden. Hij verhinderde de Sovjets atoomraketten op het rode Cuba te installeren’ (p.63).

Zelfs de meest reactionaire commentator in de VS weet ondertussen dat die Sovjetraketten een antwoord waren op de eerdere plaatsing van VS-kernraketten in Turkije. Niet de Sovjet-Unie maar Kennedy dreigde met een kernoorlog om duidelijk te maken dat zijn land wél mocht wat de Sovjet-Unie niet mocht, namelijk kernwapens plaatsen die de tegenstrever in zijn hoofdstad konden raken. Dat Nixon géén oorlog op zijn naam kon schrijven zal voor de Laotianen en Cambodjanen wel heel bizar klinken.

Een andere mythe die door Greet De Keyser klakkeloos wordt overgenomen is die van de zogenaamde precisiewapens. ‘De explosieve kracht van de wapens lijkt wel toe te nemen met hun precisie!’(p.108). Wablief? Eén van de essentiële ‘kwaliteiten’ van precisiewapens is dat je de explosiekracht kan beperken, juist omwille van die precisie. Heel de propaganda rond dit wapentuig draait er trouwens om dat men zogezegd met kleinere bommen efficiënter kan vernietigen en burgers kan sparen.

Persconferenties en informatie

De auteur maakt een aantal rake opmerkingen over het ontstaan van het fenomeen ‘persconferentie’ onder president Wilson, over het misbruik dat daar van werd gemaakt door de machthebbers en over de onmogelijkheid om kritische vragen te stellen aan de president. Het komt niet bij haar op die vaststelling door te trekken naar vandaag. Toen ging het enkel over radio en kranten, vandaag heeft televisie die media verdrongen, zonder dat dat vernieuwde vragen oproept.

Er wordt ruim geciteerd uit het boek ‘Warrior Politics’ van Robert Kaplan, een soort hedendaagse Machiavelli. Het is niet helemaal duidelijk of Greet De Keyser hier citaten aanhaalt uit dit boek, uit interviews citeert of hem zelf geïnterviewd heeft. Kaplan verdedigt de stelling van de media die eerder zich zouden laten leiden door menselijk lijden dan door de vitale belangen van het vaderland.

Een zeer betwistbare stelling als je de selectiviteit vaststelt waarmee de media in de VS systematisch mensenrechtenschendingen aanklagen in Noord-Korea, Cuba, Irak (na de eerste Golfoorlog), de Sovjet-Unie … en dat plaatst tegenover de bijna totale stilzwijgendheid over identieke mistoestanden in Latijns-Amerika, Irak (voor de Golfoorlog), het huidige Rusland … Een citaat van Kaplan: “En zo wordt hun engagement een machtig wapen dat ons in conflicten kan meeslepen waar we beter waren uitgebleven.” (p.114) Voorwaar een nieuwe kijk op vijftig jaar militaire interventies in de hele wereld!

Nog een om de absurditeit van Kaplan te illustreren : ‘De politiek van het land in goede banen leiden is zeker geen taak van de pers, zeker als de overheid verplicht is op te treden met een lager niveau van altruïsme dan de media’ (p.116) Altruïsme van de commerciële media in de VS? Verplichtingen van de overheid? Verplicht door wie, waarom? Niet te geloven dat de auteur hier geen énkele kritische bemerking bij heeft.

‘Russische dissidenten werden in het Westen op handen gedragen.’ (p.115) Heeft de auteur al eens met het idee gespeeld om eens één van de vele duizenden Amerikanen te spreken die het niet eens zijn met hun regering (en dan niet om tactische maar om principiële redenen). Er zijn organisaties genoeg voorhanden in Washington DC die een heel ander geluid laten horen dan je uit dit boek zou vermoeden.

118 pagina’s voorbeschouwingen worden afgesloten met een vraagstelling, waar ik zelf twéé woorden aan toevoeg om duidelijk te maken wat er aan dit boek mankeert: een degelijk inzicht in de continuïteit van de machtsstructuren van de VS, een te grote benadrukking van de rol van individuen en een niet gefundeerde vooronderstelling dat het om recente fenomenen zou gaan: ‘Staan de Amerikanen ( nog altijd) klaar om alles te doen voor de heerschappij over een overbevolkte wereld? Willen ze hun binnen- en buitenlandse wetten (nog altijd) daarvoor aanpassen, hun moraal (nog altijd) op een laag pitje zetten. Zijn ze (nog altijd) bereid hun eigen wetten met voeten te treden terwijl ze zichzelf (nog altijd) immuun verklaren tegenover de buitenlandse justitie?’ (p.118)

Wat ‘Amerikanen’ denken

Het vijfde hoofdstuk ‘Amerikanen scannen’ vat aan wat de titel van het boek suggereert: wat denken de Amerikanen? De eerste gegadigde is geen Amerikaans staatsburger maar een Belg met een ‘green card’ (verblijfsvergunning). Karin Verbinnen en haar gezin behoren tot de upperclass met een goede kritische vorming. Want: ‘Ze staan niet pal achter George W. Bush!’ (p.120) Wat is er eigenlijk zo verwonderlijk aan een kritische houding tegenover een president die 24 % van de kiesgerechtigde Amerikanen achter zich heeft.

Een terechte opmerking toch over de opgeblazen zelfingenomenheid van de Belgische media. De media in de VS hebben niet één letter verspild aan de genocidewet en aan de Belgische houding over Irak. Als je de kranten hier toen las had je wel anders gedacht. En ook zeer juiste bemerkingen over de realiteit in de VS: ‘Ik denk dat er weinig democratie is in de VS. Het is er veeleer elk voor zich … Er wordt veel over democratie gesproken, maar in werkelijkheid bestaat ze amper. Een sociaal vangnet is vrijwel onbestaand.’ Jammer dat het citaten van een Belg zijn en niet van een ‘Amerikaan’.

De Nederlandse dichter Benno Barnard is al evenmin een ‘Amerikaan’. Maar goed, hij heeft interessante dingen te vertellen, over de zelfgenoegzame Europese intellectuelen bijvoorbeeld en hun minachting voor ‘Amerika’. Inderdaad, het is niet omdat men zoveel kritiek kan geven op de Amerikaanse realiteit dat men daarom kan claimen dat hier alles koek en ei is, integendeel. Amerikanen leven volgens Barnard in splendid isolation, zijn religieus op een fanatiek rechtse manier en kennen het begrip ‘politieke oppositie’ eigenlijk niet.

Echte kritiek is zeer zeldzaam, zoals Noam Chomsky zijn er maar weinigen. Greet Dekeyser noemt Chomsky een extreemlinks auteur – of die kwalificatie gebaseerd is op eigen kennis van wat hij schrijft en zegt is niet duidelijk. Het is echter niet verwonderlijk in de Amerikaanse context om een dergelijke stem extreemlinks te noemen, dat de man naar Europese normen gematigd sociaal is zegt veel over de bekrompenheid van het politiek spectrum in de VS.

Barnard treedt in ieder geval de voornaamste stelling van Chomsky bij: ‘Momenteel zijn de VS een soort plutocratie, een systeem waarin alles te kopen valt en dat maakt dat Bush zijn herverkiezing kan kopen. (p.132). Op dezelfde pagina staat één van de volgens mij voornaamste stellingen van het boek: ‘Het Amerikaans systeem ontkent bijna dat structuren ooit voor iets verantwoordelijk zijn. Je bent altijd individueel verantwoordelijk’ en iets verderop: ‘Hier in België is er de sociale zekerheid, een vangnet voor de mensen. In Amerika vallen de mensen uit dat net. Dan moeten ze naar geweld grijpen en dat maakt de hele maatschappij gewelddadig.’ Zeer juist, alleen ook hier andermaal jammer dat Greet De Keyser geen echte Amerikaan heeft gevonden om dat te zeggen.

Bill Drozdiak is de eerste échte Amerikaan die aan bod komt. Hij is journalist van de ‘progressieve’ krant de Washington Post. Dat is de krant die zijn faam haalt uit de Watergate-affaire. Dat president Nixon twee leiders van de Black Panthers had laten vermoorden en twee landen illegaal had platgebombardeerd, was voor deze krant niet relevant.

Dat Nixon het echter aandurfde de andere elitepartij met zijn vuile praktijken aan te pakken, dat kon echter niet en het Watergateschandaal werd voorpaginanieuws. Progressief? Het is maar hoe je het bekijkt. Een echt doorsnee Joe Sixpack is Drozdiak niet, hij heeft een kantoor in Brussel. Hij ziet het ideaal van de VS onder andere in het laaiende patriottisme van de Spaanstalige Amerikanen. Zie maar de opperbevelhebber in Irak!

Dat de hispanics net als de zwarten massaal voor het leger kiezen heeft blijkbaar niets te maken met hun sociaal-economische positie, kiezen tussen illegale landarbeid en een militaire carrière en dat vaderlandsliefde noemen … (zie boekbespreking Erik Schlosser in Uitpers # 54). Toch enig begrip voor de Europeanen dat ze een wereldleider met goddelijke inspiratie zoals Bush moeilijk verteren (p.137). Maar die religiositeit relativeert hij, de kerk is bij gebrek aan beter een sociale ontmoetingsplaats. Het is ook niet zo dat de gewone Amerikaan tegen het Internationaal Gerechtshof is. Toch een nuttige bijdrage om te weten hoe een Amerikaan denkt. (Auteur Greet Dekeyser vergeet steeds de hoofdletter D bij Democratische politici, misschien een fout van de uitgever, zie o.a. p. 145).

Een tweede Amerikaan blijkt eveneens in België te werken en zelfs Nederlands te spreken, een grote uitzondering in een land waar bijna niemand een andere taal dan Engels spreekt (tenzij hij hispanic is). William Bergman heeft een niet nader gespecificeerde functie bij de NAVO. Ondanks een duidelijk ingestudeerde les enkele markante opmerkingen, zoals het begrip ‘bevriende terroristen’ wanneer het over Israël gaat en over de terroristische methodes van de Britten in Noord-Ierland.

Bergman kan zelfs Arabisch! (p.155) Dat de poetsvrouwen bij de NAVO van Arabische origine zijn stoort hem niet, het is misschien een risico maar och: ‘De poetsvrouw heeft immers een baan en daarmee kan ze haar kindjes te eten geven’ (p.155) Als metafoor voor geglobaliseerd onrecht kan dat tellen. Wat in Guantànamo gebeurt is inderdaad onwettelijk … deze Amerikaan weet goed wat men daar in Europa over denkt. Het zou mij zeer verbazen of hij dat ook voor Amerikaanse media zou (mogen) zeggen. Het wordt echter wel te bont als Bergman stelt dat de onwettelijkheid in Guantànamo in schril contrast staat met het respect voor de immuniteit van de burger in Viëtnam (p.158).

Dat Greet De Keyser hier geen enkel weerwerk tegen biedt toont andermaal haar gebrek aan historische kennis. Het hele concept van de ‘strategic hamlets’ was een systeem van concentratiekampen waar folteringen, verdwijningen en standrechterlijke executies de norm waren, en dan hebben we nog niet gehad over de ‘free fire zones’ waar alles wat bewoog vanuit de helikopter werd neergemaaid of over de honderden dorpen die werden uitgemoord en waarvan My Lai slechts het topje van de ijsberg was.

Maar niet geklaagd, Amerikanen zijn brave patriotten, ‘die aan burgerdienst doen zoals in de Kiwani’s. De leden ervan tasten diep in hun zakken en zamelen fondsen in om een ziekenhuis of om een weeshuis te steunen.’ Inderdaad, dat hebben ze gemeen met gelijkaardige organisaties hier, rijkelui verzamelen een deeltje van hun verduisterd belastingsgeld voor een goed doel. Het is echter nog niet gedaan: ‘Ze (de Irakezen) klaagden (tijdens de recente bezetting) dat ze geen water hadden maar intussen maakten ze hun eigen waterleidingen kapot! (p.182)

Dat kan deze Amerikaan zonder tegenspraak stellen, nadat tien jaar economische boycot en bombardementen alle infrastructuur hebben vernield, na een blokkade die een herstelling van waterleidingen zolang onmogelijk heeft gemaakt zodat Irak reeds voor de invasie slechts 12 % van de behoefte aan zuiver water kon voorzien … En wat vindt Greet Dekeyser daar van: ‘William Bergman is zo kritisch als je maar een Amerikaan kan vinden. Bush krijgt zelden begrip.’ (p.183)

Rolling Stone-journalist David Lipsky, auteur van ‘Absolutely American’ heeft het o.a. over West Point, de vermaarde militaire academie. Zijn relaas is interessant. Hij probeert het Amerikaans patriottisme te verduidelijken. Als antwoord op de vraag ‘Wat denken ze? Is dit een waardevolle bijdrage. Er volgen een aantal gesprekken met Amerikaanse en buitenlandse studenten o.a. uit Rusland, uit Duitsland en uit België die het moeilijk hebben met de onwetendheid en zelfingenomenheid van hun Amerikaanse klasgenoten en de gebrekkige informatie in de media.

Maar ook zij trappen blijkbaar in de val van die eenzijdige informatie. Studente Ineke Van Nieuwenhuyse verheugt er zich over dat in Irak ‘de geheime politie niet meer kan folteren’ (p.205)

David Ries, onderdirecteur voor Europese relaties in het Pentagon, beklaagt er zich o.a. over dat Frankrijk geen toelating gaf voor het overvliegen van bommenwerpers die Libië in 1986 bombardeerden na de aanslag op een discotheek in Berlijn waarbij Amerikaanse soldaten omkwamen. Een geïnformeerd man als Ries weet natuurlijk dat dat was omdat Frankrijk en Duitsland vonden dat Libië daar niets mee te maken hadden (en ondertussen volledig gelijk hebben gekregen). Niet dat De Keyser daar een vraag over stelt. Het zou nochtans zeer interessant zijn om weten hoe deze ‘Amerikaan’ daar op reageert. Hij zegt wel meer controversiële dingen, als antwoord op de drie vragen van dit boek leer je wel wat bij.

Journalist Walter Cronkite is de vijfde Amerikaan die aan het woord komt. Hij is de meest bekende naoorlogse nieuwslezer in de VS. Zijn vaderlijke verschijning stond jarenlang voor degelijkheid en geruststelling: er gebeuren veel erge dingen in de wereld maar de VS staat altijd paraat. Greet De Keyser staat vol bewondering voor deze man, die blijkbaar nog in Brussel gewoond en gewerkt heeft.‘Cronkite ziet geen groot verschil in de manier waarop de Amerikaanse politiek nu bedreven wordt en hoe dat vroeger, een goede 60 jaar geleden gebeurde. Maar vooral televisie heeft de perceptie van de politici wel veranderd.’ (p.238)

Televisie is nuttig in verkiezingscampagnes

Iets verder ‘Televisie is dus een erg nuttig medium in verkiezingscampagnes’ (p.239 waarbij niet duidelijk is of dit een opmerking van Greet De Keyser is of van Cronkite zelf. Zo wordt het recente voorbeeld aangehaald van de Scream from Dean. Democratisch kandidaat Howard Dean zou namelijk zijn campagne verloren hebben omwille van de dierlijke schreeuw die hij voor de camera’s liet horen toen hij tegenvallende resultaten in de voorverkiezingen zag. Howard Dean werd echter gekraakt omwille van zijn politiek profiel dat als ‘te links’ werd aanzien, naar goede gewoonte in de Amerikaanse media werd dan ook geconcentreerd op zijn kleine kantjes.

Cronkite is er in ieder geval van overtuigd dat technologie de democratie sterker moet maken. Hij vindt het wel problematisch dat slechts de helft van de Amerikaanse kiesgerechtigden naar de stembus gaat. Dat onder andere het medium televisie een grote verantwoordelijkheid draagt voor de politieke apathie in zijn land komt bij hem uiteraard niet op. Cronkite stelt wel terecht: ‘Wij verkiezen een president met de steun van 25 % van de bevolking. Daarmee kom je terecht in een oligarchie van geïnformeerden en intellectuelen. Het is zeker geen democratie van de massa’ (p.241).

Ook hij komt nog heel even en passant terug op de controversiële verkiezing van W. Bush. ‘Van werkelijk opgezette boycot van de zwarte stem door de Republikeinen is even sprake geweest, maar het is nooit duidelijk bewezen.’ (p.242) Die bewijzen zijn er wel degelijk! (zie Uitpers # 52. De verkiezing van Bush en de Amerikaanse Groenen). Cronkite praat natuurlijk graag over Vietnam, want is hij niet de man die het Amerikaans publiek heeft overtuigd dat de oorlog in Vietnam fout zat! Hij is er van overtuigd dat het concept van de ‘preemptive war’ ook zonder 11 september zou uitgevoerd geweest zijn. Clinton zou dat concept wel iets tactischer doorgedrukt hebben.

Cronkite heeft ook begrip voor de woede van Frankrijk, Duitsland en België over zoveel arrogantie. Maar alles komt nog goed, want de VS is géén imperium: ‘Een imperium zou inhouden dat we andere landen als kolonie zouden ingelijfd hebben. Dat is niet het geval’ Los van het feit dat de VS wel degelijk twee landen hebben ingelijfd (Porto Rico en Hawaï) is dat wel een zeer voorbijgestreefde stelling. De moraal van het verhaal is voor Cronkite dat overheden en belangengroepen nooit goede vrienden zijn van journalisten en dat ook nooit mogen worden. (p.264) Dat de massamedia in de VS zelf economische belangengroepen zijn is daarbij van geen tel. Greet De Keyser kan haar bewondering voor deze man niet verbergen, laat staan dat ze er ook maar één kritische vraag zou aan stellen.

Amerika-watchers

Een zesde hoofdstuk laat twee ‘Amerika-watchers’ aan het woord. Bart Kerremans van de KUL heeft heel wat kritische bemerkingen maar ook hij aanvaardt zonder meer de ‘onbetwistbare waarheid’ dat het de VS in Irak om de democratie te doen is, weliswaar maken ze daarbij fouten en vinden ze dat wij daar meer moeten in bijdragen maar dat grote doel staat buiten kijf. Een groot probleem is volgens hem de enorme onwetendheid van de gemiddelde Amerikaan over wat er in de rest van de wereld gebeurt, daar is niet alleen de taalbarrière voor verantwoordelijk, economische motieven maken dat niet-Amerikaanse media in de praktijk ontoegankelijk zijn.

Een laatste bevoorrechte getuige is Karel van Wolferen (auteur van Japan. De onzichtbare drijfveren van een wereldmacht. Rainbow, Amsterdam, 1991) die de mogelijkheid van een interne burgeroorlog in de VS niet uitsluit (p.293). Hij staaft die boude stelling niet. Ook hij komt terug op de vaststelling dat Amerikaanse militairen om sociale redenen voor dat beroep kiezen en dus niet gedreven worden door patriottisme.

In een slotwoord komt Miel Dekeyser nog even aan het woord voor een beschouwing over ‘Bubba’, de gewone Amerikaan, en Greet Dekeyser sluit af met de open vraag of John Kerry voldoende populair is om het roer over te nemen.

Het boek ‘Amerikanen’ bevat interviews met twee in Amerika wonende buitenlanders, twee in België werkende Amerikanen, drie Amerikanen in de VS en twee Amerikakenners in Europa. Drie van die getuigen zijn journalist, twee anderen werken voor de militaire overheid. Afzonderlijk zijn een aantal van die gesprekken best bruikbaar voor een artikel in pakweg Humo of Knack maar voor een boek met deze titel is dat veel te weinig.

Storend is ook dat de weergave van de interviews niet altijd duidelijkheid geeft over wat letterlijke citaten zijn en wat commentaar is van de betrokkene of van Dekeyser zelf. Inhoudelijk schieten de hoofdstukken ook tekort. Het zou toch best interessant zijn om te weten hoe deze getuigen antwoorden op kritische vragen. Dekeyser beperkt zich tot registreren. We weten daarmee wat deze mensen denken. Of je daar algemene besluiten over de ‘Amerikanen’ kan trekken is twijfelachtig, het boek bevat geen enkel gesprek met een gewone ‘Amerikaan’ op het platteland of in de suburbs, niet één gesprek ook met een Amerikaan die afwijkt van de medianorm.

Er zijn nochtans tientallen kritische organisaties in Washington DC die maar al te graag zouden meewerken aan dit soort boek en ook al vertegenwoordigen zij een minderheid, ook zij zijn echte ‘Amerikanen’. Aan de hand van dit boek zou je niet eens weten dat kritische ‘Amerikanen’ bestaan. Wat in dit boek voor kritische Amerikanen doorgaat zijn personen die strategische en tactische meningsverschillen hebben, géén enkele van hen stelt immers de onuitgesproken premissen van de Amerikaanse hegemonie in vraag.

Daarmee beantwoorden ze aan het profiel van elk CNN-debat: de voorstanders van een unilaterale aanpak in Irak tegen de voorstanders van een multilaterale die géén van beiden het nobele doel dat er achter zit in twijfel trekken. Zeker geen debat met een Amerikaan die vindt dat de VS principieel géén recht op militaire interventie hebben in Irak of eender welk ander land.

Het zou de geloofwaardigheid van dit boek hebben geholpen als de kritiek over de machtsstructuren, over de concentratie van alle aandacht op de rol van het individu en over het gebrek aan sociale samenhang in de Amerikaanse maatschappij niet was verwoord door in de VS wonende Belgen maar door een vertegenwoordiger van één van die tientallen organisaties die in de VS opkomen voor een sociale zekerheid naar Europees model, voor een grondige hervorming van het kiessysteem, voor andere politieke partijen, voor de afschaffing van de doodstraf, voor beter openbaar onderwijs, tegen racisme en de wantoestanden in de gevangenissen (ruim beschikbaar voor wie wil zoeken aan de linker- en de rechterzijde van het politiek spectrum) …

‘Amerikanen’ komt niet tegemoet aan de verwachtingen die de titel en de auteurs scheppen. Na lectuur van dit boek weet je nog altijd niet wat de ‘ Amerikanen’ denken, wat ze willen en wat ze kunnen. Jammer, want er is nood wel degelijk nood aan betere informatie over de VS.

‘Amerikanen’ weten inderdaad niets van Europa, het omgekeerde is even goed waar. Met dit boek wordt je niet wijzer.

Greet De Keyser en Miel Dekeyser. Amerikanen. Wat denken ze, wat willen ze, wat kunnen ze? The House of Books, Antwerpen, 2004.

(Uitpers, nr. 55, 5de jg., juli-augustus 2004)