Haïti is weg uit de media. Alle aandacht gaat naar de recente opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Nochtans broeit ook daar één en ander. Net als in Noord-Afrika draagt het Westen een verpletterende verantwoordelijkheid voor het huidige lot van de Haïtianen. Haïti is er immers zo erg aan toe omdat de democratieën van het welvarende Westen dat zo gewild hebben.
Tijdens zijn lezing van 6 maart 2011 in Antwerpen kloeg de Britse journalist Robert Fisk het gebrek aan kennis van de eigen geschiedenis aan van onze politieke leiders. Geschiedenis is belangrijk. Het helpt ons de fouten van het verleden te erkennen én het voorkomt het herhalen van die fouten. Dat geldt zeker voor Haïti. Zelfs onder goedbedoelende progressief denkende mensen merk ik heel wat onwetendheid over de geschiedenis van dit getormenteerde land. Enig historisch inzicht is echter nodig om de huidige situatie te begrijpen.
Een historische terugblik
Haïti en de Dominicaanse Republiek vormen samen één eiland dat van Columbus in 1492 de gepaste naam Hispanolia kreeg. Daarna duurde het slechts 20 jaar om de oorspronkelijke bevolking uit te moorden. Het eiland werd herbevolkt met Afrikaanse slaven.
Haïti is na de VS de tweede onafhankelijke republiek van het Amerikaanse halfrond. Het was ook de eerste zwarte republiek ter wereld en het eerste land waar een slavenopstand succes had, op 1 januari 1804. Dat was toen een niet te onderschatten prestatie. De slavendrijvende VS steunden de Franse bezetter tot het laatste ogenblik. De Franse bevelhebber schreef Napoleon dat de enige manier om de heerschappij te behouden ‘de volledige uitroeiing van de zwarte bevolking’ was.
De Haïtianen hebben hun overwinning duur betaald. Een derde van de bevolking sneuvelde in de oorlog en de landbouw, de énige bron van inkomsten, was verwoest. De slavendrijvende buurlanden waren verontwaardigd en steunden de eis van Frankrijk voor financiële vergoeding van de verloren eigendommen. Omdat het de enige manier was om uit zijn politiek en economisch isolement te geraken, zag het nieuwe land zich verplicht die schuld in 1825 te erkennen. Haïti zag zo zijn economische ontwikkeling gefnuikt door een loodzware schuldenlast die pas in 1947 werd afgesloten. In totaal betaalde Haïti aan Frankrijk het hedendaagse equivalent van 14 miljard euro.
De wereld nam de tijd om Haïti te erkennen. De VS wachtten het langst – 58 jaar – tot 1862. President Lincoln zat met de Burgeroorlog en erkende toen ook Liberia. Beide landen konden volgens hem dienen om zwarte ex-slaven te ‘absorberen’. Haïti stelde zijn havens ter beschikking van de Noordelijke vloot. De maritieme blokkade van het Zuiden heeft in niet geringe mate bijgedragen tot de overwinning van het Noorden. Zelfs daarna duurde het nog 4 jaar voor er échte diplomatieke relaties werden aangeknoopt. De eerste Haïtiaanse ambassadeur kreeg echter verbod om zich in de hoofdstad, Washington, DC, te vestigen. Een zwarte diplomaat in DC was immers ‘socially unacceptable’.
Tussen 1849 en 1923 is de US Navy Haïti 24 maal binnengevallen, om ‘Amerikaanse levens en eigendommen te beschermen’. Minister van Buitenlandse Zaken William Jennings Bryan (onder president Wilson, de voorvechter van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren) vond het amusant: “Dear me, think of it, niggers speaking French.” Onderminister voor de Zeemacht Franklin Delano Roosevelt bemerkte in 1917 bij een bezoek aan bezet Haïti over de Haïtiaanse Minister van Landbouw: “That man would have brought 1500 $ at auction (openbare verkoop) in New Orleans in 1860 for stud purposes (letterlijk: als dekstier).” Hij vond dat een grappige anekdote die hij in 1934 als president herhaalde tegenover zijn Amerikaanse ambassadeur in Haïti.
De VS-bezetting was grondig: het leger werd uitgemoord, slavernij werd de facto opnieuw ingevoerd en de grondwet werd afgeschaft. Die brutale onderdrukking lokte uiteraard verzet uit. Minstens 3250 ‘terroristen’ werden afgeslacht. Als Onderminister voor de Navy kende Franklin Delano Roosevelt bevelhebber Smedley Butler de Congressional Medal of Honor toe. Butler schreef letterlijk in zijn verslag: “I hunted the Cacos (=de schijters) like pigs”. Twintig jaar later gaf hij het land terug aan de door de VS opgerichte en opgeleide Garde Nationale. Die overdracht van de macht werd geformaliseerd met een unilaterale verklaring die de VS het recht gaf om het land weer te bezetten als het dat nodig vond. (Vandaag leiden de VS en hun bondgenoten de nieuwe politie van Irak en Afghanistan op. De huidige grondwet van Irak werd in Washington geschreven …)
De nieuwe grondwet liet onbeperkt buitenlands bezit van landbouwgrond toe, zodat de grote VS-multinationals de basis konden leggen voor hun economische heerschappij. Die grondwet werd door het Haïtiaanse volk ‘unaniem’ aanvaard tijdens de bezetting: 5 procent van de bevolking kon stemmen. Die stemden allen voor. Verkiezingen werden daarna georganiseerd volgens een strak scenario dat altijd de gewenste winnaar gaf.
De eerste prioriteit van het nieuwe regime was de uitschakeling van de concurrentie voor de grote plantages door de vernietiging van de kleine landeigenaars en de vrije landbouwers. Dat de gemiddelde opbrengsten per hectare van die kleine boeren voor alle teelten hoger lag dan die van de grote plantages, was daarbij irrelevant.
Toen deze maatregelen verzet uitlokten, werd dit door de Garde Nationale steeds met VS-steun bloedig onderdrukt. De New York Times prees die tussenkomsten: “We are simply going in there … to help our black brother put his disorderly house in order … furthermore, the US had a right to intervene to protect our peace and safety.” Niets dan lof ook voor de ‘unselfish and helpful attitude’ en de manier waarop de VS ‘sought to help there in a fatherly way.’ Die ‘hulp’ bereikte haar twee doelstellingen: een door VS-bedrijven gedomineerde en op export gerichte landbouwsector en een ontheemde plattelandsbevolking in stedelijke slums waar ze voor goedkoop bandwerk beschikbaar waren.
De door de VS gesteunde mulattenelite had het vanaf dan voor het zeggen. De zwarte meerderheid werd van machtsdeelname uitgesloten. Dat leidde tot de opstand van de ‘noiristen’ die Papa Doc Duvalier in 1957 aan de macht bracht. De door de VS geprefereerde mulatten verloren hun politieke macht, hun economische macht verminderde echter nauwelijks. Net als zijn voorgangers zorgde Duvalier er echter voor de zwarte landbouwers (dus de overgrote meerderheid) elke inspraak te ontzeggen. Duvalier benoemde zich tot President voor het leven en schafte verkiezingen af.
Vandaag wordt vaak verwezen naar de steun die de VS en Europa aan Papa Doc hebben gegeven. Dat was aanvankelijk niet zo. Een zwarte dictator vond men in Washington immers te ver gaan. Dat kon alleen maar slechte ideeën geven aan de zwarte Amerikanen. President Eisenhower keurde plannen voor een staatsgreep goed en Kennedy ging verder met plannen voor een moordaanslag op Papa Doc.
Ondertussen begon de VS echter geobsedeerd te geraken door dat andere eiland in de buurt, Cuba. Toen Duvalier in 1963 de VS steunde om Cuba uit de Organisatie van Amerikaanse Staten te zetten, kreeg hij economische hulp uit Washington. Op de inauguratie van de 19-jarige Baby Doc Duvalier in 1971 was de Amerikaanse ambassadeur de enige aanwezige buitenlandse diplomaat. Maar openlijke steun voor het brutale regime van Duvalier was zelfs in de jaren 70 al moeilijk te verdedigen tegenover de publieke opinie. Wapenleveringen werden uitbesteed aan Israël.
Toen Baby Doc Duvalier in 1986 werd verdreven had 60 procent van de Haïtianen een gemiddeld jaarinkomen van 60 dollar. Kindersterfte en ondervoeding waren bij de hoogste ter wereld en het land was een menselijk en ecologisch rampgebied. Bootvluchtelingen werden echter systematisch teruggezonden door de VS-autoriteiten.
Respect voor de democratie, the American Way
Na de val van Baby Doc begon de militaire junta onmiddellijk met de voorbereiding van verkiezingen om zich te legitimeren. Priester Jean-Bertrand Aristide was een van de eersten om zich tegen gemanipuleerde verkiezingen van het ‘Duvalierisme zonder Duvalier’ te verzetten. Na een wrede slachtpartij in juli 1987 werden de verkiezingen uitgesteld. De verkiezingen van januari 1988 waren zo openlijk frauduleus dat het regime nergens werd erkend. Na twee jaar moest de feitelijke machthebber Avril vertrekken en kwam een burgerlijke interim-regering aan de macht, waarna het leger zich meer op de achtergrond hield maar evengoed de touwtjes in handen hield. Het leger was er immers gerust in: vanaf januari 1988 begonnen de VS opnieuw rechtstreeks wapens te leveren.
De toestand in het land werd echter zo chaotisch dat zelfs de VS zich verplicht zagen beterschap te eisen, ondermeer door verkiezingen op te leggen. De kandidaat waar de VS alle middelen voor inzette was Marc Bazin, een medewerker van de World Bank. Ze waren er gerust in dat die het zou halen. Op het laatste ogenblik schreef Aristide zich echter in, hij slaagde er in de Haïtianen massaal naar de stembus te lokken en haalde 67 procent. Bazin bleef steken op 14 procent. De Haïtiaanse elite en de VS waren verrast. Ze hadden ingezet op een klassiek Latijns-Amerikaans scenario, waarbij het arme deel van de bevolking massaal zou afwezig blijven of uit angst voor terreur op Bazin zou stemmen. Nog voor zijn eedaflegging in januari 1991 was er een eerste poging tot staatsgreep tegen Aristide.
Voor het eerst kreeg het land de kans zelf over zijn lot te beschikken. Aristide slaagde er in 500 miljoen dollar internationale steun los te weken voor de heropbouw (waarvan niets uit de VS). Ondanks die tegenwerking en ondanks het gebrek aan een solide partij- en bewegingsstructuur begon Aristide met alfabetisering, openbare gezondheid, landbouwhervormingen, een bevriezing van de voedselprijzen en openbare werken. Een aantal toplui van leger en milities werden aangehouden.
Het leger zag dit uiteraard met lede ogen aan maar vooral de elite was woedend. Ze zouden zelfs, o gruwel, belastingen moeten betalen. Via o.a. de National Endowment for Democracy werden onmiddellijk middelen ter beschikking gesteld van de tegenstanders van Aristide. De in Chili en andere Latijns-Amerikaanse landen beproefde destabilisering deed zijn werk en zeven maanden later werd Aristide afgezet door het leger.
In de VS en Europa was de mediabelangstelling voor schendingen van de mensenrechten tijdens de 9 maanden van Aristide zeer groot, voor en na Aristide was het opnieuw een non-thema. Zijn beleidsbeslissingen werden doodgezwegen. Onmiddellijk na de staatsgreep van 30 september 1991 werd een systematische campagne gevoerd om de basisbeweging Fammi Lavalas van Aristide uit te schakelen. Hoewel in de eerste twee weken na de coup minstens 1000 personen werden omgebracht (tien keer meer dan in de 9 maanden onder Aristide), was daar in de media in de VS en Europa nauwelijks nog aandacht voor.
De edele principes werden verder in daden omgezet door de oprichting van het Front pour l’Avancement et le Progrès du Haïti (FRAPH), dat twee jaar een brutale terreur voerde tegen de bevolking in het algemeen en de volgelingen van Aristide in het bijzonder. 4000 medestanders van Fammi Lavalas werden door het FRAPH vermoord. Openlijk kon zelfs de VS zich niet meer verzetten tegen een economisch embargo van het eiland zolang de democratie niet was hersteld. Clinton ondergroef dat embargo echter, net als zijn voorganger Bush senior. Dat Clinton zo zou omgaan met Haïti hoefde echter niet te verwonderen, zijn Minister van Handel Ron Brown was immers jarenlang juridisch adviseur en lobbyist van Baby Doc Duvalier geweest. De massale toestroom van bootvluchtelingen begon Clinton echter parten te spelen. De zwarte Congresleden van zijn eigen partij brachten hem in verlegenheid. Tijdens zijn eerste campagne in 1992 had hij immers de politiek van Bush senior om alle bootvluchtelingen terug te sturen aangeklaagd:”My administration will stand up for democracy.”
Aristide mocht dus terugkomen, op voorwaarde dat hij het neoliberaal economisch beleid zou uitvoeren van Bazin, zijn tegenstander in de verkiezingen (die amper 14 % had behaald). Maar eerst kregen alle schuldigen van de slachtingen van de voorbije twee jaar rustig de tijd om het land met have en goed te verlaten. Aristide werd verplicht Smarck Michel als eerste Minister aan te duiden, ook de Ministers van Financiën en Planning en het hoofd van de Centrale Bank werden door Washington opgelegd. Een van de eerste voorwaarden voor de toekenning van een lening van 700 miljoen dollar was de verkoop van de meeste openbare diensten aan de privé-sector.
De Haïtiaanse Grondwet laat geen opeenvolgende termijnen voor de president toe. René Preval (dit is ook de huidige president van Haïti), die de Eerste Minister van Aristide was, werd in 1996 verkozen. Veel kon hij echter niet doen. Op sociaal economisch vlak was hij verplicht de bekende agenda van IMF en Wereldbank te volgen.
Op 7 februari 2001 volgde Aristide hem weer op. Zijn regering werd van begin af aan geplaagd door geruchten over corruptie, politieke benoemingen en allerlei malversaties. De politieke oppositie tegen Aristide kreeg net als voorheen alle steun van de VS.
Wat daarna gebeurde is nog altijd niet uitgeklaard. Feit is dat zeker ook voorstanders van Aristide regelmatig tot gewelddaden overgingen. In de politieke atmosfeer van dit zo getormenteerde land was dat ook niet verwonderlijk. De voorstanders van Aristide waren immers niet vergeten wat in 1991 gebeurd was. Maar zelfs dan waren de vastgestelde feiten in vergelijking met de militaire dictatuur van 1991-1994 zéér gering in aantal. En dat er onder Aristide II nog corruptie was, is evengoed een feit. Dat kon ook moeilijk anders: het bestaande corrupte ambtenarenapparaat bleef immers op zijn plaats.
Terug naar af voor het Haïtiaanse volk
De VS zette na de herverkiezing van Aristide onmiddellijk een scenario in gang naar analogie met de (mislukte) staatsgreep tegen Chávez in Venezuela. Zogenaamd spontane volksopstanden zetten het land in rep en roer. Alle geweld werd in de schoenen van Aristide geschoven en in februari 2004 werd hij door VS-mariniers op een vliegtuig naar Zuid-Afrika gezet.
De door Washington geïnstalleerde interim-regering ‘vroeg’ onmiddellijk een VN-tussenkomst die er verrassend snel kwam, met steun van de VS, Canada en Frankrijk. De belofte voor het houden van verkiezingen in juni 2005 werd in ieder geval niet nagekomen. De chaos in het land werd daarvoor als reden vermeld. Hoe reëel die chaos ook was, hij werd gecreëerd en in stand gehouden door deze regering die er een punt van maakte elke vorm van democratische oppositie te verdrijven of uit te moorden. De Fammi Lavalas van Aristide was het voornaamste doelwit. Bekende leden van doodseskaders, waarvan sommigen officieel zelfs nog onder Haïtiaans aanhoudingsbevel stonden, liepen vrij het land rond en deden waar ze goed in waren. In feite was het land teruggekeerd naar de militaire dictatuur van 1991-1994, na de eerste staatsgreep tegen Aristide.
Generaal Augusto Heleno, toenmalig Braziliaans opperbevelhebber van de VN-troepen, wees openlijk elke verantwoordelijkheid af voor het optreden van de Haïtiaanse politie die op betogers schoot maar liet wel zijn Braziliaanse en Chileense (!) VN-soldaten met diezelfde politie mee patrouilleren in de sloppenwijken. Generaal Heleno was al ervaren, hij heeft er tijdens de militaire dictatuur in Brazilië carrière mee gemaakt. De interim-regering maakte er dus ook een punt van elke kiem van nieuw democratisch leiderschap zo snel mogelijk in de grond te drukken. Een tweede Aristide was wel het laatste waar men in Washington zat op te wachten.
In 2005 was Haïti hiermee terug naar af. Infrastructuur, scholen en hospitalen waren totaal verwoest. De bevolking had geen enkel perspectief op een waardig leven in de landbouw, alleen onderbetaald bandwerk in erbarmelijke omstandigheden werd hen ‘aangeboden’. De noodhulp voor een aantal tropische stormen werd door een ongrondwettelijke en ondemocratische regering gecontroleerd en verdween grotendeels in de zakken van de corrupte elite.
Daar kwam uiteraard verzet tegen. De massamedia hier gingen dan aandacht besteden aan de ‘blijkbaar toch niet zo mooie erfenis van Aristide’, ‘hoe moeilijk het toch is om democratie in te voeren’, ‘hoe tragisch het is dat alle goedbedoelde pogingen van het rijke Westen op zoveel onbegrip stuiten’, maar vooral ‘hoe goed we toch zelf zijn en hoe zuiver ons geweten is’.
VRT-Panorama zond in 2006 een BBC-reportage over Haïti uit waarin deze vooroordelen werden bevestigd. Het meest grotesk in die reportage waren de passages waarin een VS-onderminister doodleuk kwam uitleggen hoe ze ‘fouten’ hadden gemaakt door ‘te lang te geloven dat Aristide een democraat was’. Diezelfde minister was hoofd van de clandestiene operaties – begonnen reeds voor Aristide de eed had afgelegd – die Aristide ten val brachten. VRT en BBC in de bres voor democratie …
En toen kwam er de aardbeving, in een land dat al verwoest was. De commentaren in de media logen er niet om: Haïti, het armste land van het westelijk halfrond was getroffen door een natuurramp die alle verbeelding tart. Het dodental liep in de tienduizenden en zal waarschijnlijk nooit exact bekend zijn. De chaos was compleet. Er was geen drinkbaar water of eten, laat staan medische verzorging. Geen enkel overheidsgebouw of hospitaal was onbeschadigd … Solidariteitsacties riepen ons op een steentje bij te dragen.
Niemand kon natuurlijk onberoerd blijven bij de schrijnende beelden van menselijk leed in Haïti. De massamedia speelden daar op in door te doen waar ze goed in zijn: het creëren van vluchtige sensatie waarbij context of historische achtergrond taboe is.
Twee fundamentele vragen
Steeds weer herhalen commentatoren dat Haïti één van de armste landen ter wereld is. De logische vraag die daar zou moeten op volgen is: Hoe komt dat? Meer dan enige platitudes over mislukte pogingen tot democratische ontwikkeling hoor je niet. Het echte antwoord is nochtans eenvoudig: Haïti is zo arm omdat het rijke Westen een economisch systeem heeft dat arme landen nodig heeft om te overleven. Armoede in de Derde Wereld is geen onaangenaam sociaal fenomeen, het is ook geen ‘neveneffect’ van economische uitbuiting, het is de essentie zelf van het huidige economische systeem. Wanneer winst de enige drijfveer is van alle menselijke activiteit krijg je dit. Haïti is arm omdat de VS, Canada en Frankrijk dat zo gewild hebben.
Een aardbeving als deze laatste zal nooit kunnen voorkomen worden en zal altijd veel slachtoffers eisen. Toch moet een fundamentele vraag worden gesteld: Waarom eiste deze aardbeving, die weliswaar zwaar was maar zeker niet uitzonderlijk, zoveel slachtoffers in verhouding tot gelijkaardige aardbevingen in Californië, Japan en recent Nieuw-Zeeland? Ook dat antwoord is eenvoudig: Californië, Japan en Nieuw-Zeeland zijn sterke economieën met een overheidsapparaat dat middelen heeft, waar rampenplannen klaarliggen, waar onderzoek werd gedaan naar aardbevingsresistente gebouwen en waar effectief ook zwaar werd geïnvesteerd in veilige gebouwen … De preventiemethode voor een nieuwe catastrofe in Haïti is dus ook bekend: investeer in veilige woningbouw. Daar is geld voor nodig. Ook hier is de oplossing eenvoudig: stop ermee Haïti arm te houden.
De Dominicaanse republiek kon het wel, waarom Haïti niet?
Op TV en in de kranten kon je spectaculaire beelden zijn van de grens tussen de Dominicaanse republiek en Haïti, je kon de grenslijn immers perfect trekken tussen de beboste valleien aan de éne kant en de uitgedroogde en geërodeerde woestijn van Haïti aan de andere kant. Prachtige beelden. Duidelijke beeldspraak. Haïti is zo arm omdat het zijn natuurlijke rijkdom heeft vernietigd. De Dominicaanse republiek heeft het zo veel beter gedaan.
Eerst en vooral ging die gemakkelijke conclusie voorbij aan de eveneens gruwelijke sociale realiteit van de Dominicaanse republiek. Bovendien vertrekt ze van de illusie van gemiddelde cijfers. Dat het gemiddeld BNP per capita in de Dominicaanse republiek hoger is dan in Haïti is een feit. Een gemiddeld cijfer – zeker als het over welvaart gaat – moet echter ook bekeken worden in zijn andere dimensies: hoe is die welvaart verdeeld over de bevolking?
De Dominicaanse republiek staat een stuk hoger op de Human Development Index van UNDP (90ste plaats) tegenover Haïti (150ste plaats). Daarmee blijft de Dominicaanse republiek nog altijd een relatief arm land met een zeer grote sociale ongelijkheid (en bovendien met een schandalige uitbuiting van illegale Haïtiaanse migranten o.a. in de toeristische sector). De welvaart is er geconcentreerd in een kleine bovenlaag, niet uitzonderlijk in Latijns-Amerika.
Bovendien, wat is de relevantie van die vergelijking? Fysieke nabijheid? De historische context van Haïti is gewoon anders. Een aantal commentatoren ziet het verschil tussen beide landen in de ‘slaafse’ mentaliteit van Haïti. Wie de moed en het doorzettingsvermogen van de gewone Haïtianen kent kan zich alleen maar ergeren aan dergelijke racistische simplismen. De historische schuld voor de extreme armoede ligt bij Frankrijk dat het land heeft leeggezogen en na de onafhankelijkheid een loodzware schuld heeft opgelegd. Daarnaast heeft de VS stelselmatig elke poging tot eigen economische ontwikkeling de kop ingedrukt, inclusief twee staatsgrepen tegen de eerste democratisch verkozen leider van het land in 1991, en opnieuw in 2004.
Van voedselproducent naar voedselimporteur
Haïti is nooit een welvarend land geweest. Het heeft echter wel een lange periode van zelfvoorziening voor voedsel gekend. Na de gelukte slavenopstand van 1805 was Haïti immers een van de eerste derdewereldlanden waar grootgrondbezit onbestaand was. De kleine landbouwers produceerden een rijke variëteit aan groenten, varkensvlees en rijst. Een kleine mulattenelite in de steden heeft zich daar steeds tegen verzet. De interne conflicten draaiden dus steeds om dat grondbezit. De vrije landbouwers verzetten zich immers tegen pogingen om grondeigendom te concentreren. Tijdens hun dertigjarige bezetting in het begin van de 20ste eeuw was dit dan ook één van de eerste zaken die de VS regelden: de vernietiging van de kleine landeigendommen ten voordele van de grote plantages.
Die kleine landeigenaars hadden grotere oogsten per hectare dan de industriële plantages. Eerder dan die kennis te gebruiken legde de nieuwe, door de VS gesteunde, elite Noord-Amerikaanse landbouwmethodes op die catastrofale gevolgen hadden: bodemerosie en landvlucht.
Desondanks bleef Haïti nog lang zelfbedruipend voor het voornaamste basisvoedsel: rijst. Dit zagen de opeenvolgende VS-regeringen met lede ogen aan. Die manier van landbouw bedrijven was misschien wel goed voor de lokale bevolking maar bracht geen winsten op voor grote bedrijven. Bovendien zat de VS zelf met het gigantisch probleem van zijn eigen landbouwers in de Zuidelijke staten die hun gesubsidieerde overproductie niet kwijt raakten. Vooral in de jaren 70 en 80 heeft de VS tonnen rijst als ‘voedselhulp’ naar Haïti geëxporteerd. Dat de Haïtiaanse bevolking andere behoeftes had was niet relevant. De Duvaliers onderdrukten de opstanden tegen deze ‘voedselhulp’ die in Amerikaanse en Europese massamedia werden afgedaan als ‘interne conflicten’.
De geïmporteerde rijst uit de VS had nog andere gevolgen. De lokale rijstboeren konden niet concurreren met hun Noord-Amerikaanse gesubsidieerde collega’s en werden uit de markt geprijsd. Massale landvlucht naar de grote steden was het voorspelbare gevolg. Vandaag voert Haïti zijn rijst bijna volledig in.
Kentucky Fried Chicken
Haïtiaanse boeren hebben eeuwenlang lokale kleine varkenssoorten gekweekt die o.a. tegen malaria bestand zijn en goed gedijen in een tropisch klimaat. Ook stedelijke buurten met tuintjes hadden hun varkentjes als verwerkers van organisch afval. Een biggetje bracht in 1978 na 15 maanden 180 dollar op, 18 maal de aankoopwaarde. In dat jaar decimeerde de Afrikaanse varkenspest echter de Haïtiaanse veestapel. Ironisch genoeg was geïmporteerd vlees de oorzaak van de epidemie. De regering besloot (onder druk van de VS, die bang was voor besmetting in de VS) de volledige veestapel uit te roeien. Van de beloofde compensatie voor de boeren werd nooit een cent gezien, tenzij je lid was van één van de rijke families.
De VS besloten opnieuw een helpende hand te reiken. Met massale USAID-fondsen werd gepoogd twee varkensvariëteiten uit de staat Iowa lokaal te kweken. Die dieren waren totaal niet aangepast aan een tropisch klimaat. Ze zijn veel groter en zwaarder, hebben betonnen vloeren nodig, koude douches om af te koelen (dit is geen grap) én massale doses antibiotica. Ze eten bovendien alleen ingevoerd voedsel. Die varkens hadden met andere woorden betere levensomstandigheden nodig dan de meeste Haïtianen. De Haïtianen noemden die varkens terecht ‘des cochons bourgeois’. Met dat geld had men ook de lokale varkenssoorten kunnen resistent maken tegen de Afrikaanse varkenspest.
Toen de VS vaststelden dat die industriële varkenskweek niet rendabel genoeg was voor export, schakelden ze over op kippenkweek, uiteraard evenmin voor de lokale bevolking. De World Bank raadde de regering aan om massaal kippen te gaan kweken voor export, om zo aan financiële middelen te geraken. Niets was uiteraard minder waar. Ook de lokale kippenvariëteiten moesten er aan geloven. Enkele jaren later was Haïti een exporteur van Noord-Amerikaanse kippensoorten voor Kentucky Fried Chicken. Die kippen kunnen evenmin overleven zonder antibiotica en kunstvoeder. De gewone Haïtiaan bleef verhongerd achter.
Een laatste voorbeeld om de hulp aan Haïti te illustreren: de World Bank zag het ook niet zitten dat de Haïtiaanse staat een molenbedrijf had dat lokale graanoogsten aankocht aan een vaste gegarandeerde prijs voor de productie van goedkope bloem voor de lokale markt. Dat was toch geen overheidstaak. Weg ermee. Vandaag moet Haïti zijn behoeftes aan bloem volledig importeren (uit de VS natuurlijk).
Geen stilte na de storm voor Haïti
Zoals na iedere vorige natuurramp werd het land ook na de aardbeving weer overspoeld door al dan niet welwillende ngo’s. Er zullen wel uitzonderingen zijn, maar zowat alle Franse, Canadese en VS-ngo’s volgen er een neoliberale politieke agenda. De overheid krijgt geen taken, maar wordt betaald om zich buiten de eigen marktniches te houden. Médecins Sans Frontières (Artsen Zonder Grenzen), ooit mede opgericht door de voormalige Franse Minister van Buitenlandse Zaken Kouchner, is daar een goed voorbeeld van.
Deze organisatie weigert systematisch mee te werken aan de oprichting van een stabiel overheidsapparaat voor gezondheidszorg (trouwens niet alleen in Haïti). Daar worden dan argumenten als corruptie en incompetentie voor gebruikt. Dat zijn inderdaad plagen waar de meeste Derde Wereldlanden onder leiden. Het is echter een cirkelredenering. Corruptie is een gevolg van een zwak overheidsapparaat, incompetentie is een gevolg van gebrekkig of onbestaand onderwijs, werkloosheid werkt corruptie in de hand, maar massale werkloosheid in het Zuiden is nu net wat het economisch wereldsysteem nodig heeft om te kunnen draaien.
Een ander argument is dat de elite van het land geen sociale verantwoordelijkheid wil nemen. Nu ja, dat kan ook niet anders, deze elite is niet ontstaan uit industrialisering of ondernemerschap maar uit dat parasitaire deel van de bevolking dat de kennis en de bereidheid bezat om met de buitenlandse overnemers van Haïti te collaboreren. Zij zijn het morele equivalent van de economische collaboratie in België tijdens WO II. Zij zijn ook degenen die nu weer alle steun zullen krijgen om hun economische macht te verstevigen.
Deze fenomenen zijn zeker niet uniek voor Haïti. Haïti is er wel een van de meest extreme voorbeelden van. Bovendien, er zijn ook wel goedbedoelende ngo’s actief in Haïti. Het zal de lezer van De Wereld Morgen niet verbazen dat het dan net over ngo’s gaat die voluit hebben meegewerkt aan de emanciperende initiatieven van Aristide en dat de lokale medewerkers van deze ngo’s de grootste slachtoffers waren van de politieke repressie (in het jargon van de massamedia werd dat dan: de gewelddadige natuur van de Haïtiaanse samenleving).
Logisch dus ook dat Artsen Zonder Grenzen en het Rode Kruis niet meededen met het ngo-consortium voor noodhulp Haïti Lavi. Organisaties zoals Oxfam spreken de verslagen in de media tegen die het altijd weer hebben over het fatalisme en de gewelddadige natuur van de Haïtiaanse bevolking. Zij wijzen net op de grote bereidheid tot zelfhulpzaamheid en onderlinge solidariteit van de Haïtianen.
Verslagen over geweld tijdens voedselbedeling bleken overigens vooral uit de wijk Cité Soleil te komen en dat is nu net de wijk waar de repressie tegen volksinitiatieven zoals Fammi Lavalas en andere bewegingen het meest intensief was. Gewelddadige beelden zijn echter betere televisie (en bovendien veel vlugger gemaakt – of in elkaar gestoken zoals recent nog bleek) dan bijvoorbeeld onderzoeksjournalistiek naar de redenen waarom er vele wijken zijn waar de lokale bevolking er wel in slaagt om de voedsel- en waterbedeling ordelijk en correct te laten verlopen (zonder de ‘hulp’ van VS- en andere soldaten).
Ik ga hier geen gedetailleerde voorbeelden geven, maar wie zich wil wapenen tegen de ideologische en vooringenomen desinformatie van onze massamedia raad ik het uitstekende www.HaitiJustice.org ten zeerste aan. De bijhorende nieuwsbrief kan je bestellen bij HalfHour4Haiti@ijdh.org.
De Shock Doctrine van Naomi Klein in de praktijk
In 2007 publiceerde Naomi Klein ‘The Shock Doctrine, The Rise of Disaster Capitalism’, vertaald als ‘De Shock Doctrine, de opkomst van rampenkapitalisme’. In dit zeer lezenswaardige boek legt de auteur uit hoe het rijke Westen met de VS en Groot-Brittanië op kop van natuurrampen en oorlog een winstgevende business heeft gemaakt.
Alles wijst er op dat Haïti hetzelfde lot wacht. Het rijke Westen, met in dit geval de VS, Canada en Frankrijk op kop, zullen van de shocktoestand in Haïti gebruik maken om het land verder uit te bouwen als een wingewest voor spotgoedkope arbeid. De overheidsdiensten – zwak als ze al waren – zullen verder worden geprivatiseerd. Als de ontwikkeling van een arm land als Haïti alleen zou afhangen van zogenaamd welwillende en onbaatzuchtige Westerse hulp, zou ik zéér negatief zijn over de toekomst van dit zo geteisterde land. Hoe hard de massamedia ook pogen ons te doen geloven dat die buitenlandse steun inderdaad de enige manier is, de waarheid is anders.
Van Caïro over Wisconsin tot Port-au-Prince
Er komen echter barsten in de heerschappij van de VS en het rijke Westen. Niet alleen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten gebeuren zaken die vroeger tijdig in de kiem konden worden gesmoord. De huidige president Preval is niet bezweken aan de enorme druk van Washington om Aristide geen paspoort toe te kennen, minstens tot de tweede ronde van de presidentiële verkiezingen kan worden gehouden. De VS en Frankrijk hebben immers hun twee geprefereerde kandidaten al in positie gebracht. De VS en Frankrijk gebruiken achter de schermen alle middelen om zijn terugkeer alsnog te verhinderen. Een plotse terugkeer van Aristide bracht hen immers in serieuze moeilijkheden. Iedere nuchtere waarnemer weet immers dat Aristide opnieuw een meerderheid haalt in eerlijke verkiezingen.
De Haïtiaanse bevolking heeft reeds eerder zijn wil tot zelfbeschikking getoond. De eerste, totaal onverwachte, verkiezing van Aristide is daar een goed voorbeeld van. Daar waren jaren van volksorganisatie aan voorafgegaan. Die beweging was toen totaal aan de aandacht van het Westen ontsnapt. Er is genoeg talent aanwezig in Haïti om dat opnieuw te doen. De weg naar emancipatie en ontwikkeling is er een van vallen en opstaan. Haïti heeft daar veel ervaring mee.
Er bestaat geen wonderoplossing. Zolang wij leven in een systeem dat winst als enige drijfveer heeft, zullen machtige regeringen en ondernemingen landen als Haïti blijven onderdrukken. Dit systeem is echter geen natuurwet. Net als het feodalisme zal het ooit ten onder gaan aan zijn eigen contradicties. De barsten in het systeem zijn er al. Van Caïro tot Wisconsin. Port-au-Prince zal volgen. Waar dat toe zal leiden is nog onzeker, maar het geeft hoop.
De Haïtiaanse bevolking kan ons veel leren over de strijd voor vrede en gerechtigheid. Zijn wij bereid om van hen te leren?