Binnenkort zijn er opnieuw presidentsverkiezingen in de VS. Daarom blikt DeWereldMorgen.be even terug op de voorbije verkiezingen van 2000, 2004 en 2008 om het komende mediacircus beter te doorgronden: vorige week een terugblik op die van 2000, deze week die van 2004, die W. Bush zijn tweede mandaat bezorgden.
Europa gaat weer eens voluit voor de Democratische kandidaat
Voor de Europese massamedia was in 2004, na vier jaar W. Bush, de redding nabij. John Kerry was de ideale Democratische tegenkandidaat. Zoals gewoonlijk had deze perceptie over de man geen enkele feitelijke basis.
John Kerry had als Congreslid mét grote overtuiging voor de bezetting van Irak gestemd. Hij had de premisse van de massavernietigingswapens (als officiële reden voor die oorlog) nooit in twijfel getrokken. Over Cuba, over seksuele opvoeding op school, over de economie, over de rol van de VS in de wereld bleek hij een typisch Democratisch kandidaat te zijn: meer van hetzelfde maar met een zachtere retoriek. Voor het overige stond de man voor dezelfde economische agenda als de zetelende president.
Deze man zou het dus halen. George W. Bush was immers uitgegroeid tot de in het buitenland meest impopulaire president in de Amerikaanse geschiedenis. Dat was geen geringe prestatie na de enorme goodwill en solidariteit die internationaal was ontstaan op 11 september 2001.
De spelbrekers zijn er weer
Omwille van wat zich bij de vorige presidentsverkiezingen in 2000 had voorgedaan in Florida, was er nu ook een beetje aandacht voor één van de derde kandidaten. Het verwijt dat Ralph Nader met zijn kandidatuur in 2000 de ‘verkiezing’ van Bush had mogelijk gemaakt en met zijn huidige kandidatuur opnieuw de kansen voor Democraat John Kerry zou verknoeien, stak opnieuw de kop op (zie artikel over de verkiezingen van 2000). Ook al had Al From, toenmalig voorzitter van het Democratic Leadership Council, bevestigd dat Bush zonder de deelname van Nader de verkiezingen in Florida met een nog groter verschil zou gewonnen hebben, toch schaarde de Democratische partij zich voluit achter een anti-Nader-campagne. Deze campagne ging (uiteraard) totaal niet in op het programma van Nader.
De Green Party besloot in 2004 echter met een eigen kandidaat op te komen. Nader had met het elan van de campagne van 1996 en 2000 niets gedaan. De groenen beslisten bovendien alleen campagne te voeren in de ‘safe states’ (de staten waar de traditionele meerderheid voor Democraten of Republikeinen zo hoog is dat die niet in gevaar komt door derde kandidaten) en weg te blijven uit de ‘swing states’ (waar de meerderheden nipt zijn en elke stem dus telt).
Zoek de verschillen
De peilingen wezen uit dat Bush en Kerry ongeveer op hetzelfde niveau (schommelend tussen 44 en 48 procent) stonden in de peilingen. Bush haalde dus niet veel voordeel uit zijn ambt . Kerry maakt echter weinig verschil. Peilingen waarbij Nader werd toegevoegd, gaven zowel voor Bush als Kerry een kleine daling, zij het voor Kerry altijd iets groter. Dat wees er op dat Nader wel degelijk ook Republikeinse stemmen aantrok.
Is er dan écht géén verschil met de Republikeinen? Natuurlijk wel, op ethisch vlak bijvoorbeeld. De Democraten willen de abortuswetgeving niet terugschroeven, zijn voor een strengere wet op het privé-wapenbezit, pleiten voor een moratorium op de doodstraf, ze pleiten ook voor (een héél klein beetje) remgeld op geneesmiddelen ; en inderdaad, John Kerry zou de oorlog in Irak waarschijnlijk iets anders hebben aangepakt. Hij pleitte voor meer inbreng van de Verenigde Naties (Obama’s platform was een getrouwe kopie van dat van Kerry, die zelf de mosterd haalde bij het platform van Bill Clinton voor zijn eerste mandaat).
Maar ook hij zou nooit tornen aan de basispremisse van de Amerikaanse politiek sinds 1945: het behoud en de versterking van de politieke, militaire en economische almacht over de wereld. De laatste verhoging van het defensiebudget door W. Bush werd bijna unaniem door Democraten én Republikeinen gestemd, ook door John Kerry en zijn kandidaat vice-president John Edwards.
De ‘Tea Party’ van 2004
In 2004 was de christelijk fundamentalistische groep binnen de Republikeinen wel een zeer goed georganiseerde groep, maar het was een minderheid, ook binnen de Republikeinen. (Dat is ook nu voor de Tea Party zo, de overdreven aandacht van de massamedia voor dit fenomeen ten spijt).
De systematische uitsluiting van zwarte kiezers in Florida en andere staten, die rechtstreeks aanleiding was voor de gestolen overwinning van Bush in 2000, werd in november 2004 nog opgedreven. Er was vier jaar lang niets veranderd aan de omstandigheden die deze wanpraktijken hebben mogelijk gemaakt. Noch Democraten noch Republikeinen namen daarvoor enig initiatief (dus ook John Kerry niet).
Het bleek allemaal geen belang te hebben. W. Bush won overtuigend. Na de eerste paniek volgde bij vele progressieven een periode van apathische gelatenheid. Ik was het met dat pessimisme niet eens. Ja, het was erg dat Bush had gewonnen, maar neen, dit was niet het einde van de wereld. En bovendien, het was niet waar dat hij die overwinning aan fanatieke protestanten te danken had.
De Amerikaan stemt overwegend rechts-Republikeins, toch?
Het Republikeinse rood (tja) domineerde in 2004 het volledige land, alleen de Westkust, New-England in het Noordoosten, 3 staten in de Midwest en Hawaii kleurden Democratisch blauw. Zo’n 80 procent van de VS leek vuurrood. Overduidelijke conclusie: het Amerikaanse volk was naar rechts opgeschoven; de religieuze fanatici hadden het pleit gewonnen. Zo lieten ons de ‘statistieken’ geloven. Zowat alle commentaren gingen uit van de onfeilbaarheid van die analyse. De waarheid was zoals steeds, genuanceerder.
Bush werd inderdaad met meer stemmen verkozen dan eender welke president in de geschiedenis van de VS, maar tegelijk stemden nooit zoveel Amerikanen tégen een winnend president. Verliezer John Kerry haalde méér stemmen dan Ronald Reagan I en II, George Bush senior, Clinton I en II en méér dan ‘winnaar‘ Al Gore in 2000. Er gingen ongeveer 120 miljoen van de 200 miljoen stemgerechtigden (geregistreerde en niet-geregistreerde) effectief stemmen. Op een totaal van ongeveer 300 miljoen Amerikaanse burgers (minderjarigen + niet-stemgerechtigde burgers + alle stemgerechtigden) won Bush met 3,5 miljoen stemmen of 1,15 procent van de bevolking.
W. Bush II was géén aardverschuiving
Dat was geen aardverschuiving maar een nipte overwinning. 55 miljoen Amerikanen hadden voor Kerry gestemd, zo’n 80 miljoen gingen niet stemmen, dat waren 135 miljoen Amerikanen die NIET op Bush hadden gestemd. Bush behaalde zijn tweede mandaat met het kleinste verschil voor een zittend president sinds de nipte herverkiezing van president Wilson in 1916. Als zetelend president haalde Bush 51 procent van de stemmen (tegen 48 procent voor Kerry). Hij haalde slechts twéé staten meer binnen dan in 2000 (Iowa en New Mexico met een zeer nipte marge) en verloor één staat (New Hamsphire). In Europa wordt 51 procent nooit een sterk mandaat genoemd; waarom zou dat voor Bush in de VS anders zijn?
Bovendien, nooit voorheen gingen zoveel niet-blanke kiezers stemmen: zij waren goed voor 23 procent van alle stemmen; een stijging met 4 procent tegenover 2000. Bush haalde slechts 12 procent van zijn stemmen bij niet-blanken en er werden op 2 november 2004 ook 5 zwarte Congresleden méér verkozen (in een aantal staten zijn er op de dag van de presidentsverkiezingen ook verkiezingen voor het federale en deelstaatparlement).
Raar maar waar: anti-oorlogskandidaten overtuigden Bush-kiezers
Slechts zeven Democratische senatoren stemden tijdens het eerste mandaat van W. Bush tegen de oorlog in Irak, schandalig weinig natuurlijk. Ze werden in 2004 allen uitgedaagd door een keiharde ‘pro-oorlog Republikein’ en toch werden ze, met ruimere marges dan hun Democratische collega’s, herkozen. Die deden het met nipte overwinningen of verloren hun mandaat. Ze haalden alle zeven ook veel meer stemmen dan hun partijgenoot Kerry voor de presidentsverkiezingen in hun district. Met andere woorden: waar de kiezers met een openlijk anti-oorlogskandidaat werden geconfronteerd, scoorden de Democraten opvallend beter dan de Republikeinen en stemden zelfs Republikeinen, die voor Bush als president kozen, voor een Democratische anti-oorlogskandidaat als senator.
Reactionaire referenda haalden het, progressieve voorstellen ook
Veel was in de media te doen over de overwinning van de fundamentalistische christenen en over de referenda (op dezelfde dag als de presidentsverkiezingen) tegen het homohuwelijk in 20 staten: die hadden véél reactionaire kiezers naar de stembus gelokt om tegelijkertijd ook voor Bush te stemmen. Inderdaad, maar in 20 andere staten waren er echter ook referenda over het versoepelen van het verbod op de softdrug marihuana: 17 daarvan haalden het !
Een paar voorbeelden. In Montana haalde Bush 59 procent: het homohuwelijk werd verpletterend verslagen met 75 procent maar de versoepelde drugswet haalde 62 procent, tegen de Republikeinse campagne van Bush in. Montana was daarmee de 10de staat waar medisch gebruik van marihuana wettelijk kon. Het meest verregaande voorstel van Alaska haalde het niet, maar desalniettemin stemden 43 procent Amerikanen in Alaska toch voor een voorstel dat marihuana dezelfde taxeerbare status zou gegeven hebben als tabak en alcohol; (Alaska is de staat die Sarah Palin als gouverneur heeft gehad).
In Florida, waar broer Jeb Bush gouverneur was, haalde Bush 52 procent, maar een referendum om het minimumloon te verhogen tot 6,15 dollar (4,8 euro) haalde 71 procent, eveneens tegen W. Bush in. In Nevada (Bush, 51 procent) haalde een gelijkaardig voorstel 68 procent.
In de Bush-staten Arkansas, North Carolina en Nevada haalden voorstellen voor hogere belastingen ten voordele van het openbaar onderwijs, meer stemmen, (wat tweemaal inging tegen het programma van Bush, die voor lagere belastingen en minder openbaar onderwijs campagne voerde). Colorado (Bush, 53 procent) keurde met 52 procent een voorstel goed om energieproducenten tegen 2007 te verplichten minstens 3 procent van hun energie uit hernieuwbare bronnen (zon, wind, water) te halen. Colorado werd daarmee de 17de staat die dergelijke wetten heeft goedgekeurd, ook hier radicaal tegen de agenda van Bush in.
U bent sociaal-progressief én religieus-reactionair? Welkom in de VS
Voor godsdienstig beladen thema’s ging het andersom. 90 procent van alle Amerikanen stelt in God te geloven, 40 procent noemt zich ‘herboren Christen’. Alle 20 referenda tegen het homohuwelijk haalden overweldigende meerderheden, veel meer dan Bush in diezelfde 20 staten haalde.
Tegelijk bleek uit opiniepeilingen dat nog slechts 50 procent voorstander was van de doodstraf en als het alternatief van levenslange opsluiting, zonder kans op vrijlating, werd geboden, zakte het zelfs tot 46 procent: het laagste peil sinds de herinvoering van de doodstraf in 1976. Dat is ook de reden waarom Bush in 2004 de doodstraf niet als thema heeft gebruikt: zijn adviseurs hadden hem dat afgeraden omdat dat te ‘streng’ overkwam. Kerry werd dus ook niet aangepakt voor zijn standpunt pro-afschaffing (hij blijft daarmee wel de enige Democratische kandidaat ooit, die openlijk voor de afschaffing van de doodstraf pleitte; Obama is voor de doodstraf).
Ondanks de overwinning van W. Bush, is 80 procent van alle Amerikanen voorstander van een openbaar gezondheidssysteem (‘universal health care’), gefinancierd en georganiseerd door de staat. 86 procent vindt dat er maatregelen moeten komen om meer etnische minderheden op de universiteit te krijgen. De laatste 20 jaar is het aantal raciaal gemengde huwelijken verdubbeld tot 1,46 miljoen. In 2004 was ook 75 procent voor een versoepeling van de huidige abortuswetgeving. 57 procent vindt dat dit een zaak is tussen vrouw en dokter, waar anderen geen zaken mee hebben. De hierboven aangehaalde statistieken zijn gebaseerd op opiniepeilingen onder de gehele bevolking; daar zitten dus de 40 procent stemgerechtigden bij die niet gingen stemmen.
De democratische beperking van het presidentieel systeem
Bovendien, dat kiezers op specifieke punten afwijken (soms heel radicaal) van hun president is niet ongewoon. Het is eerst en vooral eigen aan een presidentieel systeem (waarbij je voor slechts één persoon en zijn programma kan kiezen) dat bij die keuze geen plaats is voor diversiteit, nuance en specifieke meningsverschillen. Dat is zeker zo in een land waar slechts twee politieke partijen toegang hebben tot het parlementair systeem en waar, daarbovenop, geen massamedia voorhanden zijn die de bevolking over keuzemogelijkheden inlichten.
Dat de Amerikaanse kiezers voor Bush kozen en voor specifieke punten radicaal tegen hem ingingen, was dus niets nieuws. Opiniepeilingen over Reagan, Bush senior en Clinton lieten een zelfde beeld zien. Meer nog dan in Europa voelt de Amerikaanse kiezer, zeker op het niveau van de presidentsverkiezingen, dat zijn stem geen invloed heeft op haar/zijn persoonlijk leven. De keuze voor de president wordt vooral bepaald op basis van de persoonlijke ‘kwaliteiten’ van de kandidaat. Hoe komt hij over; spreekt hij onze taal; is hij een ‘gewone gast’?
Waarom won W. Bush dan toch?
Hoe heeft Bush, ondanks de slabakkende economie en een enorme werkloosheidstoename, ondanks de crisis in de gezondheidssector, ondanks de oorlog in Irak, het dan wél kunnen halen?
De Democraten hebben nooit zoveel kiezers naar de stembus weten te lokken als in 2004, maar de Republikeinen mobiliseerden nog beter. Bovendien concentreerde de Democratische mobilisatie zich op (ver)stedelijk(t)e gebieden. In hun euforie hadden ze dus geen benul van de sterkere mobilisatie van de Republikeinen in de uitgestrekte rurale gebieden en de kleine afgelegen dorpen. De Democraten wisten meer niet-blanken dan ooit te mobiliseren, maar daar staat tegenover dat nog meer blanken naar de Republikeinen vertrokken.
Hoezeer Kerry ook kritiek gaf op Bush, hij kon de kiezer niet overtuigen dat hij het zoveel beter zou doen. Opiniepeilingen gaven aan dat slechts 49 procent geloofde dat de economie onder Bush zou verbeteren: één van de laagste scores ooit voor een zetelend president, maar het vertrouwen in Kerry was nog lager: 45 procent. Voor veel kiezers was het dus ‘Bush bad, Kerry worse’.
De Democraten gebruiken een taal die voor de blanke lagere middenklasser bourgeois klinkt: dat Bush, net als Kerry, een telg is van de financiële elite, deed niet terzake. Hij wordt niet zo gepercipieerd en dat was het enige dat telt. De blanke arbeiders geloofden nog minder in Kerry dan in Bush. Godsdienst, gezinswaarden, wapendracht en de oorlog tegen de terreur zijn voor deze groep kiezers bovendien meer een zaak van cultuur en patriottisme dan van inhoud. Maar bij de beter opgeleide Amerikaan haalde W. Bush nog altijd 50 procent.
De ‘gemiddelde’ Amerikaanse kiezer bestaat niet. Zeker, veel Amerikanen zijn rechtser, onwetender, religieus fanatieker dan we zouden willen, maar niet alle Bush-kiezers zijn zo. Trouwens, niet alle Kerry-kiezers zijn progressief te noemen. En vooral, wanneer de Amerikaanse kiezer over zeer specifieke thema’s mag kiezen, blijkt die keuze meestal veel progressiever te zijn dan uit de presidentsverkiezingen zou kunnen worden afgeleid. Voor veel Amerikanen zijn homohuwelijken een stap te ver, maar tegelijk zijn ze tegen discriminatie van homo’s op het werk.
Florida 2000 heeft geen verandering gebracht aan het systeem, integendeel
Ondertussen is er niets veranderd aan de wantoestanden in het Amerikaanse verkiezingssysteem dat in 2000 in Florida even media-aandacht kreeg. Het hoeft niet te verwonderen dat vooral vanuit de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap, de roep klinkt om hervorming van het kiessysteem.
Dat systeem komt er immers op neer dat in het traditionele Zuiden 19 procent van de stemmen (die van de zwarte kiezers) steeds weer volledig verloren gaan. Die zouden nochtans goed zijn voor 30 van de 163 zetels in het kiescollege in de betrokken staten. Het Joint Center for Political Studies in Washington gaat er van uit dat een proportionele toekenning van de zetels in het kiescollege, een zeer grote invloed zou hebben op de motivatie van zwarte kiezers in het Zuiden, om te gaan stemmen.Het systeem van het kiescollege heeft, in combinatie met het meerderheidskiesstelsel ‘winner takes all’, daarnaast nog andere perverse effecten. Het maakt dat potentieel Democratische kiezers in het Zuiden meer afwezig blijven en vice-versa in de Democratisch gedomineerde staten.
Bovendien, het maakt dat de kiesstrijd voor de presidenten zich effectief enkel richt op de staten met een haalbare minderheid of een nipte meerderheid. Uit de uitslag van 2004 blijkt dat 20 staten zich binnen de 55-45 marge bevinden waarvan 9 binnen 51-49. De kandidaten hoeven nauwelijks campagne te voeren in de andere staten.
De clichés en de feiten
Uit opiniepeilingen tussen 2000 en 2004 (tijdens het eerste mandaat van W. Bush) bleek ook dat:
88 procent van alle Amerikanen geen vertrouwen heeft in de leiders van grote bedrijven;
90 procent strengere wetgeving wil voor grote bedrijven en vindt dat Bush ‘not tough enough is on corporate crime’;
72 procent vindt dat de belastingsverlagingen van Bush hen geen voordeel hebben gebracht;
75 procent is voorstander van een gezondheidssysteem ‘run by the government and financed by the taxpayers’;
75 procent is voorstander van de legalisering van de invoer van goedkope geneesmiddelen uit Canada;
81 procent is voor strengere regels voor de auto-industrie, dwz voor efficiënter brandstofverbruik;
(in de autostaat Michigan (Detroit) is dat zelfs iets hoger: 84 procent);
76 procent wil een einde aan het NAFTA-verdrag (vrijhanderlsverdrag tussen de VS, Canada en Mexico).
We moeten er mee ophouden over de VS alleen in clichés te denken. Het kan niet langer dat we de Amerikaanse burgers blijven verwijten dat ze domweg alles geloven wat hun TV hen voorschotelt, terwijl wijzelf onze vooroordelen baseren, over wat we over hen weten, op diezelfde TV. Het moet ook maar gedaan zijn te lachen met die domme cultuurloze Yankees en daarna vol lof de nieuwste Woody Allen film te gaan bejubelen tijdens het beluisteren van de nieuwe CD van Tom Waits. In plaats van elke Amerikaan die we tegenkomen te bestoken met verwijtende vragen over het beleid van hun regering, kunnen we beter gaan nadenken hoe we de politieke strijd van vele Amerikanen, voor een beter leven, kunnen steunen.
Er was in 2004 geen sprake van een religieus geïnspireerde overname door extreemrechts. Dat wilden de Republikeinen graag doen geloven. Er was echter wel een andere scheidingslijn tussen twee Amerika’s die steeds dieper wordt: die tussen een Republikeins kiezerspubliek dat zowel geografisch (landelijke gebieden en kleine steden) als ideologisch-religieus (traditionele waarden), staat tegenover een Democratisch kiezerspubliek in de verstedelijkte gebieden en de grootsteden, met eerder kosmopolitische waarden naar Europees model.
2004 of 2012: de echte vraag voor de toekomst onder Barack Obama of Mitt Romney is of we blijven toelaten dat de wereldbevolking verder onderworpen blijft aan een economisch systeem dat de dagelijkse hongerdood van 24.000 mensen per dag veroorzaakt, een systeem waar de VS niet alleen voor verantwoordelijk is, maar waar het wel de machtigste verdediger van is.
Dit is een geactualiseerde samenvatting van een reeks artikels in www.uitpers.be voor en na de presidentsverkiezingen van 2004.