Onderontwikkeling nog nooit zo eenvoudig uitgelegd

Eenmaal je zelf boven bent geraakt met uitbuiting, corruptie, protectionisme en bruut geweld, trap je de ladder weg voor nieuwe kandidaten. Dat is in een notendop het systeem waar wij vandaag in leven

Eenmaal je zelf boven bent geraakt met uitbuiting, corruptie, protectionisme en bruut geweld, trap je de ladder weg voor nieuwe kandidaten. Dat is in een notendop het systeem waar wij vandaag in leven (foto bookcover Anthem Press, Londen, 2002)

FacebooktwitterFacebooktwitter

Er zijn van die boeken die actueel blijven. ‘Kicking Away the Ladder’ (‘de ladder onderuit stampen’), verschenen in 2002, is zo een boek. De auteur legt er in uit waarom de Derde Wereld is wat hij is. Onderontwikkeling is geen afwijking, maar een logisch gevolg en een essentieel bestanddeel van ons economisch systeem.

Ha-Joon Chang

Op 20 juli 2011 verscheen bij www.dewereldmorgen.be een boekbespreking van een ander boek van deze Amerikaanse econoom met Koreaanse roots. In zijn boek “23 Dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme” legt hij de ware aard van het kapitalisme bloot. Deze recensie had zoveel bijval – er komen nog steeds reacties op – dat een blik op een aantal van zijn overige boeken vanzelfsprekend werd.

Ha-Joon Chang is allesbehalve een rooie rakker die met linkse pleidooien tegen het kapitalisme komt. Integendeel, de man gelooft in een sociale vorm van kapitalisme.

Waarom is de Derde Wereld arm?

Ha-Joon Chang gaat na waarom de Derde Wereld er vandaag nog steeds zo armzalig bij ligt. Zijn eerste hoofdstuk zet de toon: “Hoe werden de rijke landen écht rijk?”. Hij pluist uit welke stragieën de huidige Eerste Wereld volgde toen de rijke landen van nu op het ontwikkelingsniveau zaten van de Derde Wereld vandaag. Daaruit blijkt een heel ander verhaal dan wat economen, de grote media en heel wat ngo’s ons dagelijks vertellen.

Het boek concentreert zich vooral op de negentiende en vroeg-twintigste eeuw, vanaf de nederlaag van Napoleon in Waterloo in 1815 tot het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Dat is ruwweg de periode waarin de meeste nu ontwikkelde landen hun industriële revolutie gekend hebben. De auteur gaat echter ook in op de periode tussen beide wereldoorlogen en op de naoorlogse periode.

Uit het boek blijkt zonneklaar dat, toen ze zelf nog ‘arm’ waren, de hedendaagse welvarende landen precies dat deden wat ze de huidige arme landen vandaag verbieden. Onder het mom van het aanbevelen van ‘goede’ beleidskeuzes en instellingen, maken de ‘ontwikkelde’ landen van vandaag, het feitelijk onmogelijk voor de ontwikkelingslanden om de beleidsinstrumenten en instellingen te gebruiken die ze zelf zéér succesvol hebben ingezet om zich economisch te ontwikkelen.

Luister naar onze woorden, kijk vooral niet naar onze daden

Zo blijkt ondermeer dat de twee hedendaagse grote verdedigers van de vrije markt hun huidige economische suprematie hebben bereikt door keihard in te gaan tegen alle neoliberale principes die ze vandaag verdedigen. Zowel Groot-Brittannië als de VS waren de meeste vurige verdedigers van nationalistisch protectionisme. De industriële ontwikkeling van landen als Oostenrijk, België (!), Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan, Nederland, Rusland, Spanje, Zweden en Zwitserland volgde een gelijkaardig traject.

Ze deden dat niet allen met evenveel succes en er waren natuurlijk ook onderlinge verschillen.  Er viel wel voortdurend één constante op. Haast geen enkele van de beleidskeuzes die ze zelf toepasten om zich te ontwikkelen, wordt vandaag toegestaan aan de Derde Wereld. Bovendien, allen veranderden ze het geweer van schouder van zodra hen dat beter uitkwam. Groot-Brittannië verklaarde de vrijheid van ondernemen pas als leidend principe nadat het met een combinatie van bruut geweld, tariefbarrières, protectionisme, industriële spionage, koloniale uitbuiting en corruptie de machtigste staat ter wereld was geworden.

Corruptie was het systeem

Corruptie in de Derde Wereld als oorzaak van de problemen van de Derde Wereld? Ha-Joon Chang ontkent die fenomenen niet, maar plaatst ze in hun juiste context en vooral wijst hij er op dat de hedendaagse corruptie best wel meevalt in vergelijking met bijvoorbeeld de wijze waarop de industriële concerns van vandaag toen zijn ontstaan. Waar hedendaagse corruptie een aspect is van een groter geheel, zou je zelfs kunnen stellen dat in de huidige rijke landen op dat moment corruptie het systeem zelf was.

Staatsinterventie … niets anders dan staatsinterventie

Groot-Brittannië is zeker niet het enige land dat ziek was (is) in dit bedje, maar dat dit land vandaag als de bakermat van de vrije markt wordt vereerd is zondermeer volledig onterecht. Het tegendeel is waar. Dit land verbood o.a. decennialang de invoer van producten uit andere landen, waaronder de eigen kolonies, niet ‘ondanks’ maar ‘omdat’ ze superieur waren. Dat werd ook open en bloot zo gezegd in de toenmalige politieke debatten.

Het is eveneens pas nadat de VS na de Tweede Wereldoorlog een ongeëvenaarde industriële suprematie had bereikt dat het een kampioen van de vrijhandel werd. Tussen 1816 en 1945 had de VS één van de meest strikte systemen van tarifering op invoer uit het buitenland van de hele wereld.

Frankrijk was meer ‘laissez-faire’ dan Groot-Brittannië

Frankrijk wordt vandaag nog steeds gezien als een land waar actieve staatsinterventie steeds de voornaamste drijvende kracht is geweest. Ook hier blijken reputatie en de werkelijkheid ver uit elkaar te liggen. Frankrijk was in de negentiende en begin twintigste eeuw véél liberaler dan historische vijand Groot-Brittannië. Dat was ook de reden waarom dit land een veel tragere industriële ontwikkeling kende.

De huidige reputatie van Frankrijk is pas ontstaan vanaf de jaren ’60 van de twintigste eeuw. Door middel van strikte planning, overheidsbedrijven en een strak industrieel beleid kon Frankrijk zich vanaf dan succesvol ontwikkelen. Niet bepaald een verhaal dat past in de neoliberale traktaten van de hedendaagse neoliberale economen/ideologen.

Waar een klein land groot in kan zijn …

België – aanvankelijk de regio die later België werd – was het tweede land ter wereld om een industriële revolutie te beginnen (na Groot-Brittannië). We staan er vandaag niet bij stil, maar België was toen ‘de technologische leider van de wereld in bepaalde industrietakken’ o.a. in textiel, staal, non-ferrometalen en chemie.

Het was ook één van de weinige landen die NIET protectionistisch was. Dat had niets met grootse principes of geniale inzichten te maken. België was te klein om een interne markt te ontwikkelen als springplank naar de verovering van een plaats op de wereldmarkt. Dat neemt niet weg dat ook heel wat Belgische producten afgeschermd werden tegen buitenlandse concurrentie dankzij zware invoertarieven.

Nederland heeft ook een reputatie van ‘laissez-faire’ vrijhandel. Uit de analyse van de auteur blijkt dat het land net tijdens de periode dat het  het meest extreem ‘liberaal’ was, ‘slechts oppervlakkig wist te industrialiseren’.

De koloniale erfenis

Het is algemeen bekend dat het grootste deel van de Derde Wereld bestaat uit voormalige kolonies. Argumenten dat dat verleden ook vandaag nog een rol zou spelen in onderontwikkeling, worden weggelachen door de economen/ideologen ‘du jour’. Dat is ten dele wel waar, maar dus ook ten dele onjuist.

Feit is dat alle koloniale mogendheden het eigen moederland ontwikkelden terwijl het de kolonies werd verboden om iets anders te doen dan het leveren van primaire producten (= onbewerkte grondstoffen van mineralen tot voedsel, zonder enige toegevoegde waarde, dus nooit consumptiegoederen). Bepaalde industriële activiteiten werden eveneens verboden.

Als het echter om grondstoffen ging die het moederland ook produceerde, werd ook die uitvoer vanuit de kolonies verboden. Kolonies mochten daarentegen geen enkele vorm van tariefbarrières oprichten.

Doe wat wij niet deden

Nu is het net dat wat men de Derde Wereld  vandaag ‘aanraadt’. Niet concurreren met de afgewerkte producten in de Eerste Wereld, alleen grondstoffen leveren, basisvoedselproducten uitvoeren … geen enkele vorm van protectionisme, open markten … enzovoort.

De Derde Wereld betaalt zich zo ook blauw aan patentrechten (het ‘auteursrecht op een technisch procédé, op een machine, op technische systemen …). Het welvarende Westen heeft zich daar in zijn ontwikkelingsperiode nooit aan gehouden. Integendeel, industriële spionage en diefstal waren de norm. Zowat alle landen geneerden zich er niet voor om zaken die in andere landen waren uitgevonden en/of ontwikkeld gewoon te kopiëren en er in eigen land patenten op te eisen.

‘Er bestaat een opmerkelijk aanhoudend historisch patroon van de achttiende eeuw in Groot-Brittannië tot Zuid-Korea in de late twinigste eeuw dat er in bestaat dat succesvolle economische ontwikkeling te danken is aan protectionistische maatregelen voor de eigen ontluikende industrie’ (p.65 van het boek).

Sterke overheidsinstellingen en democratie

Er wordt vandaag ook voortdurend gehamerd op het feit dat de politieke en overheidsinstellingen in de Derde Wereld zo zwak zijn en dat dit mede de oorzaak zou zijn van hun onderontwikkeling. Ook daar blijkt niet veel van te kloppen. Integendeel, de hedendaagse rijke landen kenden tijdens hun industriële ontwikkeling veel zwakkere overheidsinstellingen dan de Derde Wereld vandaag. Bovendien, de meeste rijke landen hebben hun instellingen kunnen uitbouwen dankzij de inkomsten uit hun ontwikkeling. Het is dus andersom.

Democratie is eerder een gevolg dan een voorwaarde voor ontwikkeling (p.72).

De auteur zegt zeker niet dat democratie in de Derde Wereld niet nodig zou zijn. Hij stelt enkel dat er gewoon geen directe correlatie is tussen democratische en economische ontwikkeling.

Een zwakke rechtstaat

Onderontwikkeling van de Derde Wereld zou ook te wijten zijn aan de zwakte van de rechtstaat. Als de wetten er al zijn, worden ze immers niet afgedwongen of opgelegd. Ook dat verhaal blijkt voor de rijke landen niet bijzonder fraai. Kiesfraude of gewoon openlijke kiesdwang was in de meeste Europese landen eerder de regel dan de uitzondering tot na de Eerste Wereldoorlog. Het principe van ‘one man, one vote’ (het ging toen uiteraard niet over ‘vrouwen’) werd door de rijke landen tijdens het overgrote deel van hun ontwikkelingsfase systematisch en openlijk met de voeten getreden.

Een ideologische paradox

Over de naoorlogse ontwikkeling van een aantal Aziatische staten zegt de auteur het volgende:

‘We staan hier voor een klaarblijkelijke ‘paradox’ – tenminste als je een neoliberaal econoom bent. Alle landen, zeker ontwikkelingslanden, groeiden sneller toen ze de ‘slechte’ beleidskeuzes toepasten tijdens de jaren ’60 tot ’80 dan gedurende de volgende twintig jaar. Het logische antwoord op die ‘paradox’ is te aanvaarden dat de zogenaamde ‘goede’ beleidskeuzes in feite niet goed zijn voor de ontwikkelingslanden en dat de ‘slechte’ beleidskeuzes feitelijk alleen maar goede gevolgen hebben als ze effectief worden toegepast.

Wat daarbij opvalt is dat de zogenaamde ‘slechte ‘beleidskeuzes net die keuzes zijn die de hedendaagse rijke landen hebben toegepast toen ze zelf ontwikkelingslanden waren. We kunnen daar dus enkel uit besluiten dat de rijke landen, door de zogezegd ‘goede ‘beleidskeuzes’ aan te bevelen, in feite ‘de ladder wegschoppen, waarop ze zelf zijn geklommen om de top te bereiken’ … de meeste instellingen die men vandaag aanbeveelt aan de Derde Wereld als ‘good governance’ waren in feite de resultaten, eerder dan de oorzaken van de economische ontwikkeling van de huidige rijke landen (p.128).

De markt staat boven de democratie

De auteur ziet drie redenen waarom het Westen zijn beleid aan de Derde Wereld blijft opdringen:

  1. De Derde Wereld moet wel volgen omdat de sterksten nu eenmaal de regels van het spel bepalen.
  2. De Derde Wereld moet de beleidsregels toepassen omdat dat nu eenmaal is wat de internationale investeerders willen.
  3. Men kan de huidige toestand niet vergelijken met wat 100-150 jaar geleden gebeurde.

De eerste twee bezwaren komen in feite neer op een ontkenning van de democratie. Het derde argument snijdt inderdaad hout, maar niet op de manier die neoliberale ideologen het gebruiken. De wereld is ondertussen inderdaad veranderd, maar dat is géén argument tegen de beleidsinstrumenten zelf. Het betekent alleen dat de concrete details kunnen verschillen. Protectionisme in één of andere vorm blijft een recht van democratische landen om hun bevolking te beschermen tegen de dicatuur van de markt.

Hartelijk aanbevolen literatuur

Het boek zegt nog wel meer dan wat in deze recensie aan bod komt. Jammer dat het niet vertaald werd. Het is redelijk droog geschreven, maar het feitenmateriaal is te overweldigend om te negeren. Er is één aspect waar de auteur niet op ingaat: dat van de schuldenlast als instrument van onderdrukking. Dat doet echter niets af aan de verdiensten van dit boek.

Mijn besluit: als de huidige rijke landen doelbewust zouden kiezen voor een strategie om de Derde Wereld arm en afhankelijk te houden, wat zouden ze dan anders doen dan wat ze nu doen?  Niets.

De auteur zal het zo wel niet aangevoeld hebben, maar dit is voor mij één van de sterkste pleidooien ooit tegen een economisch systeem dat op uitbuiting is gebaseerd, eerst van de eigen bevolking, daarna van andere landen. Een en ander blijkt trouwens terug te keren naar de Eerste Wereld.

Leggen we ons bij deze gang van zaken neer of niet? De geschiedenis geeft talloze redenen om fatalistisch te blijven. Diezelfde geschiedenis geeft echter ook andere voorbeelden. Strijd voor een betere wereld is wel degelijk zinvol. Dit boek lezen is een goed begin. Een goed geïnformeerd burger is er immers twee waard.

Ha-Joon Chang. ‘Kicking Away the Ladder. Development Strategy in Historical Perspective’, Anthem Pres, Londen, 2002.

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.