Hugo De Ridders ‘Brief aan mijn kleinkinderen’: conservatieve opinies vermomd als neutrale observatie

FacebooktwitterFacebooktwitter

‘Brief aan mijn kleinkinderen’, van Hugo De Ridder, is een bloemlezing uit zijn vorige werken, met enige actuele commentaar van de auteur: conservatieve analyse vermomd als neutrale observatie; echter zeer goed geschreven en essentieel voor wie wil weten waarom dit voorbijgestreefde katholieke gedachtengoed het wel moet afleggen tegen nieuw ‘vrijzinnig’ rechts.

Voor de jongere lezers: wie is Hugo De Ridder

Hugo De Ridder (1933) is het prototype van wat in naoorlogse conservatieve, katholieke milieus doorging als een ‘kritische’ journalist. Hij studeerde aan katholieke universiteiten, werkte in katholieke instellingen, was in zijn jonge jaren goede maatjes met Leo Tindemans en Frank Swaelen, beiden latere coryfeeën van de CVP (de latere CD&V) en werkte een tijd voor Tindemans toen die partijsecretaris van de CVP was.

In 1966 verliet hij de politiek en begon zijn carrière als journalist bij de katholieke krant De Standaard. ‘Katholiek’ moet je in deze context begrijpen als ‘behorend tot de CVP en zijn bevriende organisaties’, niet noodzakelijk als ‘aanhanger van de rooms-katholieke godsdienst’. Zelf houden de betrokkenen het liever op het iets neutralere ‘christelijk’.

In 1989 miste hij een benoeming als hoofdredacteur van De Standaard, ondermeer omdat hij het met de minder confessionele en meer commercieel gerichte evolutie van de krant oneens was. In 1990 verliet hij de krant om er nooit meer terug te keren.

Sinds 1971 publiceert hij met de regelmaat van een klok boeken met waarnemingen over het politieke bedrijf. Die verschenen bij uitgevers met een conservatieve stempel (Lannoo, Racine …).

Een opmerkzaam waarnemer met een uitmuntende pen

Hugo De Ridder is allesbehalve een neutraal observator. Zijn journalistiek werk en zijn boeken zijn doordrenkt van een visie die ik alleen rechts conservatief kan noemen, echter zonder verwant te zijn met de nieuwrechtse bewegingen en partijen zoals Vlaams Belang en de N-VA; integendeel zelfs.

Dat neemt niet weg dat de man in de loop der jaren, naast zijn christelijke contacten, ook zeer goede banden had met socialistische en liberale politici. Met de nieuwe partijen, sinds de jaren ’80, heeft hij weinig uitstaans. Zij zijn in zijn commentaren haast volledig afwezig.

Je kan het met zijn ideeën oneens zijn, maar De Ridder is een uitmuntend schrijver; hij neemt de dingen waar, doorprikt de vanzelfsprekendheden en maakt rake observaties, die de doelwitten van zijn geschriften niet altijd wisten te waarderen.

‘Dissident’ binnen de lijntjes

Echt buiten de lijntjes kleuren heeft hij echter nooit gedaan. Daarvoor was hij te veel verweven met het politieke establishment van de drie grote partijen (en de Volksunie). Hij was, wat je noemt, een soort intern kritisch geweten van de katholieke beau monde.

Dat blijkt ondermeer uit het feit dat zijn zogezegd controversiële boeken steeds de goedkeuring hadden van de betrokkenen zelf, zoals eerste ministers Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene, altijd zonder problemen bij behoudsgezinde uitgeverijen verschenen en ruim aan bod kwamen in de grote media. Ook dit boek verschijnt met een voorwoord van Herman Van Rompuy, president van de Europese Unie. Degelijk werk dus.

Een ‘durver’, enfin, zoiets

Hugo De Ridder’s laatste boek is, zoals op de cover staat vermeld, een bloemlezing uit een aantal van zijn vorige werken, die hij met enige commentaar heeft geactualiseerd. Wie hem nog niet kent, vindt hier inspiratie om die vroegere werken op te zoeken.

Het moet immers gezegd: De Ridder heeft literaire kwaliteiten die menig schrijver aan de linkerzijde mist. Bovendien, de auteur is een fervent gebruiker van de trein (zoals ook uit dit boek blijkt). Zo iemand heeft bij mij altijd een steentje voor (zie mijn artikels over de NMBS).

De Ridder klaagde oa. de corruptie bij de Regie voor Telegrafie en Telecommunicatie (RTT) aan, het latere Belgacom, en kwam in botsing met de machtige ziekenfondsen. De korte regering van Edmond Leburton (PS) (januari 1973 – april 1974, tevens de laatste Franstalige eerste minister tot Elio di Rupo vandaag) kwam mee door zijn onthullingen, ten val; geen watje dus, deze kerel.

Doordringende analyse van het politieke spel

De Ridder behoort tot een naoorlogse categorie zelfbewuste Vlamingen die het Belgisch samengaan van twee culturen als een rijkdom blijven zien. Enige zelfingenomenheid is hem af en toe niet vreemd, zoals wanneer hij beweert dat hij de huidige evolutie van de middenklasse zou hebben voorspeld: ‘jaren geleden voorspelde ik al dat, naarmate de welvaart van de middenklasse toenam, de burger meer en meer een niet-geëngageerde verbruiker van de democratie zou worden’.

Het is echter in de observatie van het politieke spel dat de auteur een meester is. Politiek is verworden tot: ‘hoe kan ik de voortzetting van het vorige beleid voorstellen als een radicale hervorming; alleszins géén enthousiasmerend verhaal voor een jonge generatie’.

Enige eurocentrische zelfoverschatting is hem evenmin vreemd. ‘Dit continent bekommerde zich eeuwenlang om het lot van de rest van de wereld, maar is zich nu aan het opsluiten’. Dat ‘opsluiten’ kan ik zeker herkennen maar dat koloniaal Europa (na eeuwenlange interne oorlogen) ooit bekommerd zou zijn geweest om de rest van de wereld?

Leidend discours van sociale afbraak

Voor de neoliberale planners van de Europese Unie en hun companen in de regeringen van de lidstaten, is dit boek zeer welgekomen. De Ridder zegt het niet met zoveel woorden maar de pensioenen moeten ‘hervormd’ worden, de mensen moeten langer werken. Ook bij De Ridder moet je ‘hervormingen’ decoderen, ook voor hem is dit omfloerst taalgebruik voor ‘sociale afbraak’.

Hij heeft recht van spreken. Zelf heeft de man immers altijd keihard gewerkt. Zo ging hij 25 jaar lang elke dag bij hoofdredacteur Many Ruys langs: ‘spontaan ging ik elke ochtend een half uurtje met hem praten’. Kasseileggers kunnen qua huisvlijt van deze man iets leren; doorgaan tot je 65, kerels.

Voor een man, voor wie werken nooit fysieke inspanningen impliceerde (tenzij je het volgen van nachtelijke debatten in het parlement zo zou omschrijven), is dat gemakkelijk zeggen. Hij heeft zelfs ‘gewerkt’ tot zijn 75, deze kranige man. Dat was voor het schrijven van degelijke boeken, dat wel, maar het is desalniettemin bijzonder neerbuigend voor al wie zijn leven lang echt gewerkt heeft in de bouw, de schoonmaak, de bedrijven (en in de drukkerijen van zijn krant en zijn boeken).

Pertinente observaties

Dat neemt niet weg dat deze bloemlezing een aantal rake kritieken formuleert op ons maatschappelijk bestel. Hij ziet de uitholling van het systeem van de parlementaire democratie met lede ogen aan en observeert daarbij ook de nefaste invloed van de media, voor wie degelijke debatten niet relevant, want ‘saai’ zijn. De verkozen volksvertegenwoordigers spaart hij echter evenmin. Ze zijn te passief, te meeloperig geworden.

Een veelzeggend citaat: “Daarbij komt dat veel jongeren zich niet meer herkennen in de morele basisbeginselen van de democratie, die ze gelijkstellen met corrupte macht en uitbuiting van de derde wereld.”

Desondanks: “In geen enkele staatsvorm en ook in weinig andere landen zijn de mandatarissen en politieke leiders zo gemakkelijk te benaderen als bij ons. In de politiek heb ik veel mooiere en gedrevenere mensen ontmoet dan bijvoorbeeld in het zakenleven of de administratie; het zijn mensen met hun goede en kwade dagen, een beetje verscheurd, onder hun glimlach vaak gekweld. Als je de politicus in het algemeen vergelijkt met andere beroepsgroepen die een speciale verantwoordelijkheid vergen, dan denk ik dat de bezorgdheid voor de gemeenschap, voor de medemens, bij de politicus niet geringer is dan bijvoorbeeld bij de sociaal werker, de geneesheer, de advocaat, de priester.”

De Ridder is een ‘man’ van zijn tijd; bij hem gaat het dus alleen om mannen.

Het kabinetsleven

De Ridder heeft zich nooit verzet tegen het concept van de ministeriële kabinetten, iets wat in buurlanden als Nederland en Groot-Brittannië niet eens bestaat. Niemand kan beweren dat die landen beter of slechter bestuurd worden. Hij is wel zeer kritisch over hoe die kabinetten functioneren, maar zoals steeds, blijft zijn kritiek netjes binnen de welvoeglijke lijnen.

Af en toe komt zijn conservatieve aard bovendrijven, zoals wanneer hij de vakbonden en hun ‘voortdurende inmenging’ (volgens hem) in het wetgevend proces bekritiseert. Hij heeft ook niet veel achting voor kabinets- en andere politieke medewerkers. ‘Hun eerste publieke verklaring komt meestal hier op neer: ja, wij worden goed betaald, maar met ons talent hadden we waarschijnlijk meer verdiend in de privésector’. Je kunt je afvragen: welk talent, welke onderneming?

Extreem rechts

‘Nu alle partijen mikken op het centrum, rijst de vraag waar laaggeschoolden, economisch zwakkeren en armen nog een politiek tehuis vinden. Velen van hen treffen we aan bij de 600.000 (hij schreef dit oorspronkelijk in 1995) die zogezegd bruin stemden en bij het miljoen kiezers dat niet kwam opdagen of een blanco stem uitbracht’.

De auteur heeft ook heel wat portretten van politici geschreven, allen van de drie traditionele partijen. De meesten van hen zijn voor de jonge generaties nobele onbekenden.

‘Gedurfd’ puriteins

De man schrijft goed, dit boek leest vlot. Zelfs een progressief denkend mens kan er heel wat uit leren. Alleen hoofdstuk 12 valt uit de toon. Daarin komt de auteur terug op zijn roman De omheinde kamer van 1992, nog net geschreven in het pre-Dutroux-tijdperk.

Deze roman is ‘een intimistische beschrijving van een relatie tussen een 19-jarige verpleegster en een 38-jarige priester’. Dit is een boek dat in aartsconservatieve katholieke, puriteinse milieus als ‘zeer gedurfd’ moet doorgaan.

Zijn omfloerste, geromantiseerde omschrijvingen getuigen echter van een tenenkrullend oubollige, verkrampte kijk op sexualiteit en op de vrouw. Nu ja, ook dat boek was bij Lannoo verschenen; een eerder genant intermezzo in deze selectie uit zijn vroeger werk: had hij beter weggelaten.

De ondergang van traditioneel rechts

Dit boek is gericht aan zijn kleinkinderen, maar het is evengoed een terugblik op het eigen leven. Zijn leefwereld van de traditionele naoorlogse cenakels, waar macht een evidentie was, die beoefend werd door goedbedoelende paternalisten, is verdwenen, verdampt en vervangen door nieuw rechts, waar de man geen enkele voeling mee heeft.

Voor wie interesse heeft in de naoorlogse Belgische politieke geschiedenis, is dit een leerrijk boek. De Ridder geeft ons immers een inzicht in een wereld die een zware stempel heeft gedrukt op het land, maar ondertussen definitief de recente evolutie heeft gemist.

Wat in de plaats is gekomen, kennen we ondertussen. Ook die nieuwe wereld kent zijn interne contradicties en zal eveneens ooit in elkaar storten. Of dat nieuwe conservatisme een even lang leven is beschoren als zijn voorganger, weten we nog niet; meer daarover tijdens de komende gemeenteraadsverkiezingen (en de parlementsverkiezingen in 2014).

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.