Uitgeverij Pelckmans bracht dit jaar een nieuwe vertaling op de markt van de open brief die de Waalse socialistische politicus Jules Destrée in augustus 1912 aan koning Albert I schreef, met de beruchte zinsnede: “Sire, il n’y a pas de Belges”. Rik Van Cauwelaert, voormalig hoofdredacteur van Knack, schreef er een inleiding en commentaar bij. Destrée blijft verrassend actueel.
Jules Destrée (1863-1936)
Buiten kringen van historici, bepaalde politici en journalisten is Jules Destrée vandaag een onbekende. De man werd op jonge leeftijd lid van de Parti Libéral, maar zijn sociale betrokkenheid bracht hem bij de in 1885 opgerichte Parti Ouvrier Belge (POB, Belgische Werkliedenpartij BWP) waarvoor hij van 1894 tot aan zijn dood lid was van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of minister in de nationale regering.
Hij was een typische persoonlijkheid van zijn tijd, cultureel zeer beslagen, een groot redenaar én talentrijk schrijver. Tijdens heel zijn politieke carrière bleef hij de dagelijkse parlementaire en ministeriële activiteiten combineren met een drukke culturele agenda.
Zijn open brief aan de koning publiceerde hij op 15 augustus 1912, nu honderd jaar geleden. Een zinsnede uit deze brief wordt tegenwoordig regelmatig geciteerd: “Sire, vous régnez sur deux peuples. Il y a en Belgique des Wallons et des Flamands. Il n’y a pas de Belges.” Bart De Wever (N-VA) is het daar volledig mee eens. Hij heeft daar echter heel andere redenen voor dan zijn voorganger.
Zelfde conclusie, andere motieven
Destrée zei dit immers niet uit enthousiasme. Veelzeggender dan zijn bekende woorden is immers dit citaat: “… staat U (de koning, nvdr) mij toe dat ik U de waarheid zeg, de grote en verschrikkelijke waarheid: er zijn geen Belgen. Daarmee bedoel ik dat België een politieke staat is, tamelijk artificieel samengesteld, maar dat ze geen nationaliteit is.”
Destrée schuwde de stereotypering niet: “De Vlaming is traag, koppig, geduldig en gedisciplineerd. De Waal is levendig, wispelturig en het gezag werkt hij voortdurend tegen.”
Bepaalde dingen neemt Destrée correct waar, zonder daar echter bedenkingen bij te maken. Franstaligen leren geen Vlaams; de meerderheid van de wel goed tweetalige Belgen zijn ‘van het Vlaamse ras’. Over het Brusselse ‘ras’ was hij helemaal niet te spreken: “Zij lijkt de fouten van de twee rassen te hebben verenigd: de comfortabele mediocriteit is haar ideaal.”
Rassenvermenging
Wie zijn tekst leest met de ogen van vandaag, stoort zich uiteraard aan zijn gebruik van de term ‘rassen’. Hij verraadt zich ook als een kind van zijn tijd met woorden als ‘vermengen’: “De taalgrens bleef daar onbewogen bij, wat getuigt van de koppige wil van de twee volkeren om zich niet te vermengen.”
Toch was de man niet zomaar een Vlaamshater: “… meteen na 1830 (de stichting van België, nvdr) werd dat evenwicht verstoord, ten nadele van de Vlamingen.” Hij erkende, zij het met enige reserve, de fundamentele onrechtvaardigheid van artikel 23 van de grondwet, dat het Frans als de enige geldende taal voor de wetteksten erkende: “Beslist, het feit dat de wetgeving officieel Frans zou zijn, was voor de Vlamingen hooguit een klein nadeel. Maar dat feit ging met weer andere, oneindig minder acceptabele feiten gepaard: onderwijs, justitie en adminstratie waren in het Vlaamse land exclusief Frans.”
Uit zijn open brief leer je tussendoor ook nog wat anders. De eerste volksvertegenwoordiger die de Vlaamse problematiek op de agenda van de Kamer van Volksvertegenwoordigers zette, was de Waalse liberaal Lucien Jottrand.
Destrée was echter politicus genoeg om te beseffen dat de toestand onhoudbaar was en dat ’toegevingen’ (nog zo een beladen term in de Vlaamse geschiedenis) noodzakelijk zouden zijn; immers: ”… voldoening voor de enen bekomt men slechts tegen de prijs van het ongenoegen van de anderen.”
Onhoudbare toestand
Hij trok echter nooit zijn kritiek op Vlaanderen door naar het hele land. Dat de Vlamingen “In Vlaanderen vlaamsch” eisten, was volgens hem slechts legitiem, zolang die eis “zich beperkte tot de vraag om in Vlaanderen facultatief het Vlaams te gebruiken”.
Verder dan dat wou hij niet gaan. Hij vond het dan ook onrechtvaardig dat de eis voor tweetaligheid van de openbare ambtenaren de “uitsluting van die twee miljoen Walen, die enkel Frans verstaan”, betekende.
Hij verbaasde zich ook over “die vreemde mentaliteit, die constante bevestiging van de Vlaamse cultuur, die systematische verwerping van de Franse cultuur”. Merk dat hij het dan niet over ‘Belgische’, ‘Waalse’ of ‘Franstalige’ cultuur had.
De tijden zijn ondertussen veranderd. De gemiddelde Vlaming is er nog amper mee bezig. Toch blijven een aantal van die reflexen onder hedendaagse Franstaligen herkenbaar. Er valt nog zoveel meer te zeggen over deze open brief. Ik nodig de lezer graag uit om de rest zelf te ontdekken.
Commentaar van Van Cauwelaert
Vanuit zijn persoonlijke visie op de Belgische politiek geeft Van Cauwelaert een degelijke duiding bij de brief van Destrée. Zeer terecht merkt hij in de inleiding op dat de socialistische partij in Wallonië altijd de regionalistische kaart trok als ze in de oppositie zat, maar als regeringspartij opnieuw strak unitaristisch handelde.
Hij weet Destrée ook goed te plaatsen binnen de socialistische beweging. Destrée was allesbehalve het type van de volkse politicus. Hij was daarnaast een overtuigd antikoloniaal in een tijd dat dat allesbehalve evident was. De contradictie met zijn standpunten over Vlaanderen zag hij echter niet.
Van Cauwelaert geeft duiding aan die interne contradicties, uiteraard vanuit een hedendaagse interpretatie. Bovendien legt hij uit dat de meningen van Destrée ook ingegeven waren door een hevige afkeer van het klerikale karakter van Vlaanderen. Destrée stelde toen al vast dat in Wallonië en Vlaanderen totaal verschillende politieke en economische keuzes werden gemaakt.
Van Cauwelaert zet de brief ook in een historisch perspectief door latere uitspraken van Destrée te vergelijken met zijn standpunt van 1912. Destrée bleek bijwijlen toch een zeer open kijk te hebben.
In 1932 schreef hij in de krant Le Soir over Franstaligen in Vlaanderen: “… wat moet er gebeuren met de burgers die in Vlaanderen Frans spreken? Ik antwoord dat ik hen niet zal tegenhouden. Maar wat ik niet aanvaard, is dat zij beweren dat zij in Vlaanderen enkel en alleen Frans spreken. Op zo’n manier minachtend afwijken van het milieu waarin men leeft, of weigeren contact te maken met het volk, dat staat mij niet aan. Zij mogen Frans spreken zoveel ze willen, maar zij moeten Vlaams begrijpen. En ten overstaan van de administratieve overheid moeten zij hun zeg maar doen in de taal van de overgrote meerderheid.”
Ik zou het als inwoner van de faciliteitengemeente Sint-Genesius-Rode niet beter kunnen zeggen.
Misleidende titel
De titel van dit boekje van 136 pagina’s is duidelijk gekozen om de aandacht te trekken: vanuit commercieel oogpunt goed te begrijpen, maar eigenlijk een beetje misleidend. De open brief van Jules Destrée was immers veelzijdiger dan het citaat ‘Ils nous ont pris la Flandre’ doet vermoeden.
Van de ondertitel ‘Waals socialisme en Belgische illusies; van Jules Destrée tot Elio Di Rupo’, klopt het eerste zinnetje zeker, het tweede iets minder. De rode Di Rupo-strik die Destrée op de boekcover gefotoshopt krijgt, is ook een beetje ongelukkig gekozen.
Destrée behoorde immers tot de eerste generatie politici die een das droegen, een dunne das, niet de das met dikke knoop zoals die vandaag gedragen wordt, wat toen ironisch genoeg een protestsymbool was tegen de gevestigde machten.
Zonder meer een aanrader
Je hoeft het noch met Destrée, noch met de commentaar van Van Cauwelaert eens te zijn om dit lezenswaardige en informatieve literatuur te vinden. Deze uitgave van Destrées open brief is voor iedere lezer van het politieke spectrum – van ultrabelgicisten over federalisten tot voorstanders van de scheiding van het land – relevante informatie.
De vertaling is nauwgezet en verenigt goed leesbaar vlot Nederlands met een groot respect voor de originele Franstalige tekst. De korte toelichtingen bij de namen van niet langer bekende personaliteiten zijn nuttig en storen niet tijdens het lezen.
Dit is verplichte literatuur voor wie de Belgische geschiedenis en de Vlaamse emancipatiestrijd wil kennen en de veelzijdigheid van het Franstalig verzet tegen die strijd wil erkennen. Dat verzet had immers zijn goede en slechte kanten, had aanvaardbare en onaanvaardbare argumenten. Een beter inzicht in de complexiteit van de ’taalstrijd’, daar is iedereen mee gebaat.
Zonder meer een aanrader.