Door het proces-De Gelder is er weer even belangstelling voor de problematiek van internering en ontoerekeningsvatbaarheid. De perceptie overheerst dat een dader ontoerekeningsvatbaar verklaren gelijk staat met straffeloosheid. Internering is echter allesbehalve dat. België werd recent weer veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor de slechte behandeling van geïnterneerden. Waarom sleept dit dossier zo lang aan?
Internering, een ernstige zaak
Internering van personen die misdrijven hebben gepleegd is een ernstige beslissing met verstrekkende gevolgen voor de betrokkene. Een ‘gewone’ crimineel wordt gevonnist, krijgt een gevangenisstraf wat hem een idee geeft van het toekomstperspectief waar hij tegenaan kijkt.
Bij internering geldt dat niet. In theorie is internering immers van ‘onbepaalde duur’, tot de betrokkene ‘genezen’ is of ‘terug in staat om te functioneren in de maatschappij’. Het principe achter internering is drievoudig:
- een persoon pleegt een misdrijf,
- hij blijkt daar ‘ontoerekeningsvatbaar’ voor te zijn en
- hij is een gevaar voor de maatschappij en/of voor zichzelf.
Het maatschappelijk idee achter internering is dat gepoogd wordt om de betrokkene door middel van aangepaste therapie te behandelen zodat hij ooit terug in de maatschappij kan stappen. Dat ziet er logisch en menselijk uit. Toch loopt er blijkbaar een en ander mis.
De cijfers
Dit gaat niet over een randprobleem voor het gerecht, integendeel. Dit staat te lezen in het rapport ‘Geen opsluiting, maar sleutels tot re-integratie’ van Zorgnet Vlaanderen:
“Op 1 februari 2011 waren er in België 4.093 geïnterneerden, waarvan bijna 2000 in Vlaanderen. Het aantal geïnterneerden vertoont een stijgende trend: tussen 2004 en 2011 is er een stijging van 24 procent. De toename is het sterkst in Vlaanderen, terwijl het aantal geïnterneerden in Wallonië matig afneemt.”
De evolutie van het aantal geïnterneerden in België 2004-2009-2011 is als volgt:
2004: 3.306 waarvan 848 niet vrij op proef – in de gevangenis
2009: 3.956 waarvan 1.013 niet vrij op proef – in de gevangenis
2011: 4.093 waarvan 1.158 niet vrij op proef – in de gevangenis
België schendt elementaire mensenrechten
Meer zelfs, België is op 10 januari 2013 – voor de zoveelste keer – door het Europees Hof van de Rechten van de Mens veroordeeld voor de manier waarop het met geïnterneerden omgaat. Daarbij worden blijkbaar elementaire mensenrechten geschonden. Vooral het gebrek aan gepaste therapie en de onzekerheid over hun toekomst plaatst geïnterneerden die opgesloten zijn in een gevangenis in België in een volgens het Hof onaanvaardbaar wrede situatie.
Henri Heimans, voorzitter van de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij het Hof van Beroep in Gent en voorzitter van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) bij de gevangenis van Gent: “België wordt in die vonnissen veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke schadevergoeding aan de betrokken geïnterneerden, voor wie de zaak bij het Hof werd ingediend. Dat bedrag had veel beter kunnen gespendeerd worden aan een betere en menswaardige zorgverstrekking in plaats van aan deze schadevergoedingen en dure advocatenkosten voor de staat.”
Van voortrekker tot slechtste leerling van de klas
België hinkt dus achterop wat betreft de kwaliteit van de rechtspraak op dit gebied. Dat is nochtans niet altijd zo geweest. Ooit was dit land zelfs een voortrekker.
Henri Heimans: “De eerste interneringswet dateert al van de jaren ’30. Dat was naar de normen van toen een zeer moderne wet. Toen al waren er al stemmen om de wet te herzien en aan te passen. Maar dan kwamen de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog. Er waren in die tijd natuurlijk andere prioriteiten.”
Heimans: “In 1964 heeft men die wet uiteindelijk wel volledig herzien. Dat was toen opnieuw een zeer vooruitstrevende wet. Aan die interneringswet is echter nooit een degelijke invulling gegeven op de ‘werkvloer’. Er werden wel regels uitgetekend maar de daarbij horende zorginfrastructuur en een degelijke organisatie van de noodzakelijke forensische expertise zijn er nooit gekomen.”
Forensische expertise is het psychiatrisch/psychologisch deskundigenonderzoek in een strafrechterlijke context, om de hoven en rechtbanken te adviseren omtrent de toerekeningsvatbaarheid van personen met een geestesstoornis die misdrijven hebben gepleegd.
Een ‘veroordeelde’ – iemand die wordt ‘opgesloten (gedetineerd)’ – is elk persoon die een gevangenisstraf uitzit in toepassing van een rechterlijke beslissing. Een ‘geïnterneerde’ – iemand die ook wordt ‘opgesloten (geïnterneerd’)’ – is elk persoon die in een penitentiaire instelling (= gevangenis) wordt geplaatst omdat hij een misdrijf heeft gepleegd, maar niet verantwoordelijk wordt geacht voor die daad én als gevaarlijk voor de maatschappij en/of voor zichzelf werd bevonden door een rechterlijke beslissing.
Heimans: “In 2007 is er snel-snel een nieuwe wet gekomen op de internering, die in feite een kopie was van een andere wet, de wet op de externe rechtspositie van de veroordeelde (die de modaliteiten bepaalt van de strafuitvoering en voorwaardelijke invrijheidstelling). Men heeft er echter geen rekening mee gehouden dat het te volgen traject van een veroordeelde helemaal anders is dan dat van een geïnterneerde, die een specifieke aanpak vereist.”
Heimans: “Er zijn toen in het parlement hoorzittingen gehouden met experts waar toch heel wat kritiek werd gegeven op het wetsontwerp. Toch is de wet zonder substantiële aanpassingen goedgekeurd. Men vond het belangrijker snel vooruit te gaan. Desondanks is de wet nooit in werking getreden. Zowel de juridische wereld als de zorgsector kwamen snel tot de vaststelling dat ze onuitvoerbaar was. De opeenvolgende ministers van justitie waren zich daar blijkbaar ook van bewust want ze hebben de uitvoering van de wet telkens uitgesteld.”
Een nieuwe wet van 2007 is nog steeds niet uitgevoerd
Om een uitweg uit de impasse te vinden heeft rechter Henri Heimans in 2011 in overleg met de beleidscel van de toenmalige minister van justitie het initiatief genomen om de wet volledig te herschrijven.
Heimans: “De uiteindelijke tekst heb ik in oktober 2012 bezorgd aan het kabinet van de huidige minister van Justitie. Daar wordt het nog steeds besproken. In januari 2013 werd een aangepaste versie afgewerkt die ook al klaar ligt op het bureau van de minister en van de overheidsdienst Etablissements Pénitentiaires-Penitentiaire Instellingen (EPI), het hoofdbestuur van de strafinrichtingen.”
De huidige wet van 2007 schrijft het oprichten van een aantal diensten voor. Die zijn er echter nog altijd niet.
Heimans: “De logica van het huidige systeem is dat iemand, die ontoerekeningsvatbaar is verklaard, beschouwd wordt als een psychisch ziek persoon die een specifieke therapie nodig heeft (of een persoon met een verstandelijke beperking is). Die therapie kan allerlei vormen aannemen naargelang de aard van de aandoening, het risico op hervallen, de gevaren voor de maatschappij en voor de persoon zelf. Dat kan gaan van een ambulante behandeling tot opname in een hoogbeveiligde instelling en alle intermediaire behandelingsmethodes daartussen.”
Heimans: “Dat is soms verwarrend voor de mensen en hoe dan ook complex. Zo kan iemand zeer intensieve zorgen nodig hebben maar vrij wonen en leven terwijl een ander persoon niet zoveel zorgen nodig heeft maar wel een hoog risico is voor de medemens en dus achter slot en grendel moet. Je kan een relatief licht misdrijf hebben gepleegd maar toch ernstig ziek zijn.”
Geen middelen wegens geen prioriteit voor de regering
De overheid heeft echter nooit voldoende middelen ter beschikking gesteld om die therapieën ook in de praktijk om te zetten.
Heimans: “In Vlaanderen wordt die zorg vooral verstrekt door de privésector. De inzet is daar enorm groot maar ze hebben niet de nodige middelen om infrastructuur uit te bouwen, gespecialiseerd personeel op te leiden en/of aan te werven. Het aantal ‘bedden’ voor de zorg van gedetineerden is dus ontoereikend.”
Er zijn in Vlaanderen drie gespecialiseerde instellingen (voor wat men de ‘medium-risk’ gevallen noemt) : het openbaar psychiatrisch ziekenhuis in Rekem, het Sint-Jan-Baptistziekenhuis in Zelzate en het Sint-Kamillusziekenhuis in Bierbeek. Die hebben alledrie een forensische eenheid van een honderdtal bedden. Daar wordt aangepaste zorg verstrekt op basis van een uitgewerkte visie met behandelingsmodellen om de geïnterneerden terug te integreren in de maatschappij. Daarnaast zijn er een aantal psychiatrische klinieken voor low-risk gevallen die geïnterneerden behandelen, alsook ambulante diensten voor geestelijke gezondheidszorg.
Heimans: “Er zijn ook geïnterneerden die slechts lichte, ambulante zorgen behoeven. Daar is Vlaamse Gemeenschap voor bevoegd. Ook daar is er een enorm tekort aan plaatsen. Bovendien heb je nog de specifieke zorgverstrekking voor personen met een verstandelijke beperking. Daar is het Vlaams Agentschap voor Personen met een Persoonlijk Handicap (VAPH) voor verantwoordelijk. Ook in die dienst is er een structureel tekort.”
Voor de leek lijkt dat allemaal hetzelfde. Het is echter belangrijk een onderscheid te maken tussen enerzijds personen met normale verstandelijke capaciteiten die aan bepaalde vormen van psychiatrische aandoening leiden, waardoor ze niet of minder in staat zijn de consequenties van hun daden in te schatten en anderzijds personen die – door geboorte of na een ongeval of ziekte – niet over normale verstandelijke capaciteiten beschikken om onafhankelijk te handelen als persoon. Deze categorieën vragen elk een eigen specifieke aanpak.
Dweilen met de kraan open
In de huidige omstandigheden geldt voor al die verschillende categorieën wel eenzelfde vaststelling: er is een structureel tekort aan geschikte infrastructuur, gespecialiseerd personeel en adequate werkingsmiddelen. Door al die structurele tekorten blijft een groot deel van de geïnterneerden hangen in de penitentiaire instellingen (gevangenissen) waar er helemaal geen specifieke zorgverstrekking is.
Heimans: “Er zijn daar wel zwaar onderbemande multidisciplinaire zorgteams die elementaire zorgen verstrekken aan geïnterneerden in crisissituaties of die acuut zorgen nodig hebben. Binnen de perken van hun mogelijkheden doen die prachtig werk, maar ze zijn niet uitgerust voor een taak als zorgverstrekker. De hulpverleners daar hebben de limiet bereikt van hun mogelijkheden en geraken ontmoedigd. Gevangenissen zijn justitiële instellingen, geen verzorgingsinstellingen. De infrastructuur van gevangenissen leent zich niet voor dit werk.”
Heimans: “Maatregelen kosten ook geld en daar blijft alles hangen. Er is nu meer roep in de maatschappij naar meer veiligheid, meer cellen, langere gevangenisstraffen. Er zijn bijvoorbeeld geen therapieruimtes. Er is terecht ook veel kritiek op het feit dat straffen niet worden uitgevoerd. Het resultaat is dat men delinquenten met een stoornis niet behandelt.”
Heimans: “Het gaat dikwijls om mensen die banale misdrijven hebben gepleegd maar wel ernstig ziek zijn. Vroeg of laat komen die mensen toch vrij. Je kan die immers niet allemaal levenslang opsluiten. Laat je dus die mensen terugkeren in de maatschappij zonder behandeling, dan is de situatie nog onveiliger dan voorheen.”
De overheid heeft bovendien beslist het aantal psychiatrische bedden af te bouwen. Ze doet dat op basis van het idee dat psychiatrische patiënten in het algemeen te lang ‘residentieel’ (d.i. in een instelling) worden behandeld.
‘Vermaatschappelijking’ klinkt beter dan ‘afbouw’
Heimans: “In mooie woorden heet dat ‘vermaatschappelijking van de zorg’ maar eigenlijk is dat gewoon afbouw van de sector. Van mensen op het terrein, zoals straathoekwerkers, verneem ik dat hoe langer hoe meer psychiatrische patiënten het in de maatschappij zeer moeilijk hebben om zich te handhaven. Ze zitten alleen in een kleine studio, beginnen te zwalpen en verzeilen uiteindelijk in de dakloosheid.”
De afbouw van de psychiatrische zorg heeft vooral een financiële reden. Het effectieve resultaat is dat er meer gestoorde mensen zonder hulp op straat rondzwerven. De kans wordt dan weer groter dat ze criminele feiten plegen en zo weer in het gerechtelijk systeem belanden.
Heimans: “Het fundamentele probleem is dat justitie al die problemen niet kan oplossen. Justitie treedt maar op als zoveel andere zaken op het preventieve vlak zijn mislukt. De gevolgen merk je trouwens ook in de jeugdzorg. De instellingen voor jongeren klagen hoe langer hoe meer dat ze jongeren moeten opvangen die ernstige psychiatrische stoornissen vertonen en intensieve psychiatrische zorgen nodig hebben of een gespecialiseerde agogische aanpak van hun verstandelijke beperking, allemaal zaken waar ze niet voor uitgerust zijn.”
Heimans: “Wanneer die jongeren dan jong-volwassen worden zonder enige degelijke therapie en zo in de samenleving, terechtkomen, geraken die binnen de kortste tijd in de problemen met justitie. Ook in die doelgroep zou meer moeten geïnvesteerd worden.”
Heimans: “De ervaring leert ons dat een groot deel van de geïnterneerden een voorgeschiedenis heeft van mislukte opvang in hun jeugd. Ofwel hebben ze de weg naar de jeugdzorg nooit gevonden, ofwel werden ze nooit degelijk behandeld en hebben ze hun positieve start in het leven compleet gemist.”
Heimans: “De nadruk op overheidsbesparingen maakt dat er nog meer druk is om de uitgaven verder te beperken. Het gaat allemaal ook tergend traag. De maatschappelijke kost om het beleid niet om te buigen wordt niet berekend. De complexiteit van de problematiek is moeilijk te vatten en verschillende federale, gemeenschaps- en gewestoverheden zijn voor deelaspectenbevoegd, waardoor het uitstippelen van een eenheidsvisie uiterst moeilijk is.”
Heimans: “Enkele jaren terug werd er beslist tot de bouw van twee gespecialiseerde forensische instellingen in Gent en in Antwerpen. In Gent is de ruwbouw er al. Die zal mogelijks gebruiksklaar zijn in het voorjaar 2014. Het is echter nog altijd niet uitgemaakt wie deze nieuwe instelling zal uitbaten. Je kan ook niet zomaar een instelling op dag één openen en onmiddellijk bussen met geïnterneerden afzetten.”
België blijft achterop hinken
Heimans: “België hinkt ook enorm achterop op gebied van forensische expertise. Het hele proces start met een degelijk psychiatrisch/psychologisch onderzoek, dat het gerecht moet toelaten te beslissen of een persoon al dan niet toerekeningsvatbaar is. De verloning is totaal ondermaats, waardoor experten die kwaliteit zouden kunnen leveren dat niet kunnen doen. Deze expertises vragen immers tijd, grondige studie, gesprekken, testen …”
Heimans: “Klinische observatiecentra zoals het Pieter Baan Centrum in Utrecht observeren personen waarover een oordeel wordt gevraagd door het gerecht. Die centra bestaan in België nog steeds niet. De observatie in deze centra nemen enkele weken in beslag. Ze worden uitgevoerd door multidisciplinaire teams die in overleg tot een diagnose komen, volgens een vooraf uitgestippelde wetenschappelijk verantwoorde methodologie. Die diagnoses zijn veel beter onderbouwd dan wat we hier gewoon zijn. Deze methode van klinische observatie werd nooit uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten van de wet van 1964 en nu van 2007. Ze is er nog altijd niet.”
Heimans: “Er is ooit wel beslist een Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum (POKO) op te richten maar dat is er nooit van gekomen. Mijn voorstel is dus nu om een deel van die twee nieuwe instellingen in Gent en Antwerpen uit te rusten voor een dergelijke POKO of uiteindelijk toch een afzonderlijke POKO op te richten. Zo zou men de wet van 2007 toch kunnen uitvoeren.”
Het blijft verbazend dat er met al de reeds bestaande expertise, de analyses, de voorstellen, de nieuwe wetten nog altijd niets fundamenteels verbeterd is aan het probleem van de geïnterneerden. Nog altijd blijft het merendeel van hen zonder zorg achter, meestal verblijven ze bovendien in de gewone gevangenissen.
Maar zelfs als al de hierboven vermelde problemen zouden opgelost zijn, blijft er een fundamenteel juridisch probleem. De nieuwe wet van 2007 ziet de problematiek van ontoerekeningsvatbaarheid en internering nog altijd als wit/zwart, een aan/uit probleem.
Voor de vervolging van zware feiten zoals nu bij het proces De Gelder kan de volksjury slechts een keuze maken tussen twee mogelijkheden: wel of niet toerekeningsvatbaar. Psychiatrie is echter geen exacte wetenschap. De mens is geen volgens wiskundige principes werkende machine.
Er zijn wel degelijk buitenlandse voorbeelden voorhanden van een andere aanpak die zijn maatschappelijk efficiëntie al voldoende bewezen heeft. België hoeft het ook helemaal niet ver te gaan zoeken. Nederland heeft al jaren een eigen aanpak waar veel landen al naar kwamen kijken.
Het kan nochtans anders
Wim van Kordelaar is Nederlands gerechtspsychiater, verbonden aan het Pieter Baan Instituut voor Forensische Psychiatrie in Utrecht. Volgens hem werkt het systeem daar heel anders (bron CANVAS-programma Terzake).
Wim van Kordelaar: “In Nederland laat men de rechtbank buiten de twee ja/neen extremen ook drie tussenschakeringen toe om ontoerekeningsvatbaarheid te taxeren. Bovendien wordt een verdachte, waarover de vraag van ontoerekeningsvatbaarheid wordt gesteld, voor een maximumperiode van 7 weken naar dit Centrum verwezen. Daar wordt op basis van de observaties door multidisciplinaire teams een oordeel geveld.”
Wim van Kordelaar: “Dat gaat dan over hoe personen functioneren alleen of in groepsverband, wie is actief in de keuken, wie neemt de initiatieven in de groep en hoe, wie doet de afwas, zeer gewone dingen dikwijls. Het is een grondige en snelle methode. Men probeert binnen de eerste 100 dagen na de aanhouding van de betichte al tot een besluit te komen. Dit is belangrijk voor zowel de verdachte als voor de slachtoffers”, aldus Wim van Kordelaar in Terzake.
Fundamentele probleem is gebrek aan interesse bij de regering
In feite is het fundamentele probleem het gebrek aan interesse van de beleidsvormers, de politici en het publiek in het algemeen. Er is wel een organisatie is die daar actief mee bezig is, de vereniging SIMILES. Een aantal ouders, vooral moeders van geïnterneerden doen ook regelmatig oproepen in de media. Er zijn een aantal reportages geweest.
Heimans: “Die moeders hebben zeer schrijnende verhalen te vertellen. Ze hebben kinderen met psychiatrische stoornissen die dan eenmaal volwassen een feit plegen. Soms komen ze in aanraking met het gerecht alleen maar omdat ze ziek zijn. Ik denk aan een geval van een jongen die ambulant psychiatrisch werd behandeld in een instelling en daar omwille van zijn psychose een daad van agressie heeft gepleegd tegen het behandelende personeel. Die feiten worden dan gepenaliseerd tot ‘slagen en verwondingen’. Hij werd naar de gevangenis gestuurd. Het werd dan plots heel moeilijk om die jongen terug gewoon in de psychiatrie te plaatsen.”
Deze organisatie probeert de publieke opinie te mobiliseren. Ook de Koning Boudewijnstichting probeert dit te doen. Ook in de academische wereld en in de zorgsector gaan er veel stemmen op om de kwestie grondig aan te pakken.
Ook de slachtoffers moeten een stem hebben
Heimans: “De aandacht trekken is niet voldoende. Het kan nochtans iedereen overkomen om een kind te hebben dat bijvoorbeeld door drugsmisbruik psychotisch wordt en strafbare feiten pleegt. Ook slachtoffers van geïnterneerden hebben er alle belang bij dat hun ‘dader’ deskundig behandeld wordt om recidive te voorkomen.”
Heimans: “Natuurlijk aanvaarden familieleden van slachtoffers dat niet, als je de zaken zo stelt. Dat is echter een volkomen overtrokken voorstelling van zaken. Eerst en vooral worden de meeste geïnterneerden na het plegen van soms relatief lichte misdrijven bij aanvang in de gevangenis geplaatst. Er bestaan wel een kleine groep geïnterneerden die zwaarwichtige misdrijven hebben gepleegd en die ook maatschappelijk gevaarlijk zijn. Die mensen worden uiteraard niet geplaatst in gewone psychiatrische klinieken maar wel in penitentiaire instellingen. Er bestaat dus inderdaad een beperkte groep gevaarlijke patiënten die mogelijk niet of moeilijk behandelbaar zijn. Deze geïnterneerden kunnen desgevallend zeer langdurig tot levenslang opgesloten blijven.”
Heimans: “In het interneringsysteem wordt ook rekening gehouden met de verzuchtingen van de slachtoffers. De Commissies tot Bescherming van de Maatschappij (CBM = de plaatsende instantie) betrekken de slachtoffers en/of hun familie in hun beslissingen. Eenmaal de interneringsmaatregel is genomen, worden de slachtoffers betrokken via de dienst Slachtofferonthaal van de parketten. Daarbij worden de specifieke interneringsmaatregelen uitgelegd en kunnen zij hun verzuchtingen en bekommernissen uiten.”
Heimans: “Onze ervaring is dat als de slachtoffers daar een degelijke uitleg over krijgen, dat ze daar mee kunnen leven. Natuurlijk vinden zij dat hun veiligheid moet gewaarborgd blijven. Dat is niet meer dan normaal. Mensen willen niet zomaar geconfronteerd worden met de dader. De CBM’s houden daar rekening mee bij het toekennen van vrijheden.”
Heimans: “Slachtoffers vragen ook zaken als een ‘regioverbod’of een ‘contactverbod’ voor wie op proef vrij wordt gesteld, wat niet meer dan redelijk is. Daar wordt altijd rekening mee gehouden bij een eventuele beslissing tot invrijheidstelling. Men mag ook niet vergeten bij dit alles de rechter niet alleen moet beslissen of de betichte al dan niet ontoerekeningsvatbaar is voor de feiten. De rechter moet ook nog beoordelen of de feiten inderdaad bewezen zijn, of de betichte inderdaad de feiten heeft gepleegd. Dat gaat vooraf aan de eventuele beslissing voor internering.”
Heimans: “Voor de geïnterneerde zelf is de onbeperkte duur van de maatregel natuurlijk één van de zwaarste elementen om dragen ingevolge de uitzichtloosheid van hun situatie. Een geïnterneerde weet nooit op voorhand hoe lang hij gaat geïnterneerd blijven, hoe lang hij in de gevangenis gaat blijven, hoe lang hij in de psychiatrie gaat blijven.”
Heimans: “Het huidig systeem laat wel toe dat iemand op proef kan vrijkomen of kan genieten van tijdelijke vrijheden, zoals uitgaansvergunningen en verloven om de reïntegratie voor te bereiden. Die worden met de grootste omzichtigheid toegekend.”
Meer rechtszekerheid met de strafuitvoeringsrechtbanken?
De CBM die over een vrijlating of een beëindiging van een internering beslist wordt voorgezeten door een onafhankelijke rechter, bijgestaan door een psychiater en een advocaat. Deze bevoegdheid zal volgens de wet van 2007 worden overgeheveld naar de strafuitvoeringsrechtbanken, omdat de procedure dan meer rechtszekerheid zou bieden aan de geïnterneerde.
Heimans: “Dat is voor een deel wel waar. De voorziene procedures zijn echter veel te log en veel te zwaar. De huidige structuur met de CBM’s is veel flexibeler. Die kunnen ook pro-actief zoeken naar maatschappelijk verantwoorde therapeutische trajecten. Invrijheidstelling gebeurt ook niet zomaar ineens. Men begint met korte verlofdagen, proefperiodes die geleidelijk kunnen uitbreiden. De geïnterneerden ook kunnen overgeplaatst worden naar gewone verzorgingsinstellingen.”
Heimans: “Ze worden ook opgevolgd door de justitiehuizen die regelmatig rapporteren aan de CBM. De maatregelen kunnen op elk ogenblik verstrengd of versoepeld worden. Iemand die terug een gevaar oplevert voor zichzelf of voor de maatschappij kan onmiddellijk terug opgesloten worden in de gevangenis. Dit soepel systeem werkt dus wel redelijk goed. Dat soepel systeem zou moeten kunnen behouden blijven.”
Aanzet voor een fundamenteel andere aanpak
Rudy Verelst, gerechtspsychiater bij het Universitair Psychiatrisch Centrum Sint-Kamillus in Bierbeek, begrijpt dat in de huidige omstandigheden families van slachtoffers zich verzetten tegen internering omdat de huidige perceptie is dat dit een vorm van vrijpleiten is. De verdachte wordt dan immers ‘niet schuldig’ bevonden (bron CANVAS-programma Terzake).
Zijn voorstel is om eerst een uitspraak doen over de feiten zelf, om te beoordelen of de verdachte de feiten effectief heeft gepleegd. Pas daarna zou men dan beoordelen wat de meest aangewezen aanpak is: gevangenis of internering.
Rudy Verelst: “In geval van zaken die voor een assisenrechtbank moeten komen beslist de volksjury uiteindelijk. Als er dan een degelijk advies zou komen van een gespecialiseerde instelling zoals in Nederland, zou dan veel beter aanvaard worden dan nu het geval is. Daar zouden uiteindelijk zowel de slachtoffers als de dader zelf beter bij varen.”
Slotsom
De slachtoffers van misdrijven gepleegd door personen die ‘ontoerekeningsvatbaar’ worden verklaard hebben recht op duidelijkheid over wat dit concreet betekent. Met de plaatsing van deze personen in de gewone gevangenissen lost men echter niets op.
Het is hoog tijd dat de minister de beschikbare kennis en de bestaande voorstellen omzet in concrete beleidsdaden. De media hebben een taak als waakhond van de overheid. Die vervullen ze voor het ogenblik onvoldoende omdat ze mee de indruk verspreiden dat internering en ontoerekeningsvatbaarheid de gemakkelijke uitweg zijn voor daders.
Door deze verkeerde perceptie is het te begrijpen dat families van slachtoffers zich verzetten tegen internering van daders. Ironisch genoeg zijn daders van ernstige misdrijven die ontoerekeningsvatbaar worden verklaard slechter af met internering dan wanneer ze ‘gewoon’ worden veroordeeld.
Deze mistoestand kan niet langer blijven voortbestaan. Het is dan ook dringend nodig dat de minister van justitie de nodige stappen onderneemt om het gerecht de nodige middelen te geven om interneringen effectief uit te voeren
Dit artikel is een samenvatting van een eigen interview met Henri Heimans, voorzitter van de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij het Hof van Beroep in Gent en voorzitter van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) bij de gevangenis van Gent.
Het werd aangevuld met gegevens uit het rapport ‘Geen opsluiting, maar sleutels tot re-integratie’ van Zorgnet Vlaanderen en met uitspraken van Nederlands gerechtspsychiater Wim van Kordelaar, verbonden aan het Pieter Daan Observatiecentrum in Utrecht en van Belgische gerechtspsychiater Chris Dillen en strafpleiter Walter Damen tijdens de uitzending van het VRT-programma ‘Terzake’ van 18 februari 2013.