11 september 1973 wordt in Latijns-Amerika sinds 2001 ‘de éérste 11 september’ genoemd. De staatsgreep in Chili tegen de eerste verkozen socialistische president in Latijns-Amerika werd toen voorbereid door de CIA. De Chileense conservatieve media leenden zich tot directe collaboratie. Onderzoeksjournalist Peter Kornbluh onderzocht de archieven.
Inleiding (Lode Vanoost)
De verkiezing van socialist Salvador Allende in 1970 verraste vriend en vijand. Net als Chávez in Venezuela 29 jaar later, had hij de verkiezingen gewonnen met een combinatie van drie factoren:
– een semifeodale maatschappij met alle oppervlakkige kenmerken van een hedendaags land waar dezelfde conservatieve partijen sinds de onafhankelijkheid van Spanje aan de macht waren;
– een volksbeweging die jarenlang onder de radar van de commerciële media aan de weg timmerde;
– traditionele machtspartijen die zo verblind waren door de evidentie van de permanente macht dat ze niet zagen aankomen dat hun interne verdeeldheid de baan vrijmaakte voor een linkse kandidaat.
Zwakke overheid, sterke regeringen
De overheid is in Latijns-Amerika altijd al zeer zwak geweest, wel machtig als ze in handen was van de Spaanse economische elite, maar institutioneel zeer zwak en in geen enkel geval een verzorgingsstaat naar Europees model. Allende werd president in een land waar alle grote kranten (toen nog een machtig medium) en televisiestations in privéhanden waren, waar overheidsmedia of linkse media nauwelijks aan bod kwamen.
De linkse presidenten van de laatste tien jaar pogen dat commerciële overwicht nu te temperen, maar dat loopt niet van een leien dakje. Zelfs in de zogenaamde mediadictatuur van Venezuela is veertien jaar na de eerste verkiezing van Chávez meer dan 85 procent van alle media nog steeds stevig in handen van de oppositie. Bolivia en Ecuador zijn eenzelfde verhaal.
De enige Latijns-Amerikaanse christendemocratie …
Chili was politiek gezien in Latijns-Amerika wel wat een buitenbeentje. Het is het enige land waar de christendemocratie als politieke kracht een grote rol heeft gespeeld. In Latijns-Amerika noemden alle partijen zich wel katholiek christelijk, maar dat vertaalde zich in een machtsdeling tussen conservatieve en ‘liberale’ partijen (‘liberaal’ in de Amerikaanse betekenis van het woord).
Dit maakt dat de laatste Chileense president voor Allende, de christen-democraat Eduardo Frei (vader van de latere gelijknamige president) zéér populair was in Europese christendemocratische kringen, zoals bij de CVP (nu de CD&V). Hij kon zijn nederlaag tegen Allende maar moeilijk verkroppen.
… met steun van de Europese christendemocraten
De christendemocraten in Europa – hierin devoot gevolgd door hun media, vooral dan de krant De Standaard – gingen dan ook volledig mee in het discours van de grote Chileense kranten, dat stelde dat Allende en zijn beleid de schuldigen waren voor de omstandigheden die leidden tot de staatsgreep van 11 september 1973. Zij schaarden zich volledig achter het standpunt van de Chileense christendemocraten die de staatsgreep onmiddellijk goedkeurden om ‘orde op zaken te stellen’.
Tijdens de eerste jaren van de dictatuur verzette CVP-er Leo Tindemans, eerst als eerste minister en later als minister van buitenlandse zaken, zich als een duivel in een wijwatervat tegen elke poging van parlementsleden om een officieel standpunt van de Belgische regering af te dwingen dat kritisch was tegen de dictatuur van Pinochet.
Opperbevelhebber van het leger weigert mee te werken
Allende was zich uiteraard bewust van het gevaar voor hemzelf en zijn regering. Honderd jaar machtsuitvoering door een feodale elite laat zich zomaar niet kisten. Hij zei ook zoveel tijdens zijn toespraak tot de Algemene Vergadering van de VN in 1970. Kort na zijn verkiezingsoverwinning, nog voor zijn eedaflegging, was er immers al een overleg geweest tussen de CIA in Santiago en de Chileense legertop voor een onmiddellijke staatsgreep.
Opperbevelhebber René Schneider was allesbehalve een linkse rakker, maar wel een echte democraat en weigerde elke medewerking. Hij stond strikt op het respecteren van de electorale beslissingen. Op 25 oktober 1970, enkele dagen voor Allendes eedaflegging, werd hij in nooit opgehelderde omstandigheden vermoord.
Allende wou voor Schneiders opvolging dus voorzichtig spelen en passeerde alle belangrijke generaals door de benoeming van een mindere die tot nog toe amper was opgevallen, omwille van zijn kleurloosheid, povere leiderstalenten en niet bepaald degelijke managementscapaciteiten. Door Augusto Pinochet opperbevelhebber te benoemen hoopte Allende het risico op een staatsgreep toch enigszins te kunnen temperen. Een vergissing.
Ook de christendemocraten verkeken zich aan Pinochet. De verwachting was immers dat hij na een korte periode nieuwe verkiezingen zou uitschrijven, die dan opnieuw door Eduardo Frei zouden worden gewonnen. Pinochet verraste echter vriend en vijand. Hij bleef 16 jaar aan de macht. Het duurde nog tot 1998 voor hij voor het eerst werd aangepakt voor zijn verleden. Uiteindelijk werd hij nooit gestraft.Hij stierf in 2006 voor hij voor zijn rechters kon verschijnen.
De Europese massamedia deden niet veel beter
Vandaag beroepen de christendemocraten zich graag op hun verzet tegen de dictatuur van Pinochet in de jaren ’80. Dat is tendele wel zo maar vergoeilijkt geenszins het feit dat zij mee de staatsgreep hebben mogelijk gemaakt. Toen kleine linkse bewegingen in Europa er op wezen dat een voorbereiding van de staatsgreep aan de gang was en dat de CIA en Kissinger daar een belangrijke rol in speelden, keken de media hier meewarig de andere kant op. Het zou nuttig zijn om eens de artikels in de Vlaamse media van de jaren 1970 tot 1974 uit te pluizen. Het zal niet verbazen dat zij de lijn van El Mercurio volgden.
Een geluk bij een ongeluk was dat kritisch BRT-journalist Maurice Dewilde toen net in Chili was voor een reportage. Samen met RTBF-journalist Josy Dubié nam hij het laatste interview van president Allende af. Die reis was eerst afgeblokt maar met het argument dat Allende een Belgische moeder had en vloeiend Frans sprak was hij er in geslaagd naar Chili te vertrekken.
Hij was ook degene die als enige buitenlandse journalist beelden kon filmen in het nationale voetbalstadium in Santiago waar de medestanders van Allende – op basis van de lijsten van de CIA – door het leger werden samengebracht (en voor een groot deel werden afgemaakt). Toenmalig BRT-directeur, de aartsconservatieve CVP-er Paul Vandenbussche, was razend en heeft hemel en aarde verzet om zijn reportages tegen te houden.
De rol van de Chileense media in de staatsgreep van 11 september 1973 was cruciaal. Zo werd het allereerste neoliberale experiment ter wereld in gang gezet, nog voor Thatcher (een trouwe bondgenoot van Pinochet) en Reagan. De vraag is maar of de hedendaagse massamedia (nu meer televisie dan kranten) zoveel anders zijn geworden in hun ‘neutrale’ berichtgeving over de conflicthaarden van tegenwoordig. Ondertussen zijn El Mercurio en anderen nog steeds de grootste media-imperia van Chili …
De regering van Allende stond zeker niet boven alle kritiek verheven. Zij was echter democratisch verkozen. Een staatsgreep tegen een democratisch verkozen staatsleider goedpraten omdat je het met zijn beleid niet eens bent, is fundamenteel en principieel onaanvaardbaar. Peter Kornbluh dook onder in de archieven van de Amerikaanse inlichtingendienst en maakte de volgende vaststellingen:
“El Mercurio”, medewerker aan de Chileense staatsgreep van 11 september 1973 (Peter Kornbluh)
Proyecto El Mercurio
De geheime operatie, die volgens interne documenten van de CIA zowat de belangrijkste rol speelde om een staatsgreep uit te lokken, was de klandestiene financiering van het ‘project El Mercurio’ (‘kwik’). Tijdens de jaren ’60 gaf het agentschap geld aan de grootste krant van Chili, El Mercurio, een bitsige verdediger van rechts, schreef het artikels en editorialen in naam van journalisten en hoofdredacteurs en gaf het nog extra middelen voor andere operationele uitgaven.
Sinds Agustín Edwards, eigenaar van de krant, zich naar Washington begaf in september 1970 voor de eedaflegging van president Nixon ageerde hij tegen Allende. De CIA gebruikte het dagblad als medium voor de verspreiding van een propagandacampagne.
Tijdens het gedoemde presidentschap van Allende, hield de krant een onwrikbare campagne door middel van ontelbare artikels en bitsige en opruiende editorialen waarmee zij de oppositie ophitste om tegen de regering van de Unidad Popular te vechten (Volkseenheid, de partij van Allende), en tot wiens omverwerping ze op meerdere manieren aanstuurde.
“El Mercurio drijft een actieve oppositie tegen het regime – liet de CIA aan het Witte Huis weten in het begin van 1971 – door aanvallen op Allende te publiceren, zijn intenties om de banken te nationaliseren aan te klagen, zijn schendingen van de persvrijheid en zijn inbeslagnames van landbouwgronden.”
Als de berichten van de CIA de indruk geven dat het media-imperium van Edwards zijn onafhankelijkheid behield tijdens de periode dat Allende president was, dan staat daar tegenover dat El Mercurio zware financiële problemen had, die gingen van wanbeheer en kredietproblemen tot inkrimping van de berichtgeving, papierschaarste en arbeidsconflicten. Voor dat laatste legden Edwards en de CIA de schuld bij de Unidad Popular.
Respect voor de democratie was geen optie
In september 1971 verzocht een vertegenwoordiger van het mediaconcern van Edwards “vertrouwelijke steun” ter waarde van 1 miljoen dollar [1] aan de CIA, een verzoek dat tot een hevig intern debat leidde. In een geheim rapport van de CIA om (toenmalig Amerikaans minister van buitenlandse zaken) Kissinger op de hoogte te brengen van de verschillende opties die hij had, suggereerde het agentschap dat de krant ‘economische problemen’ onderging en herhaalden ze de opinie van de eigenaar dat ‘de krant minstens één miljoen nodig heeft als ze nog een jaar of twee wil overleven’. Washington had twee ‘basisopties’:
- een ruime financiering aan de krant gunnen, met dien verstande dat het niet genoeg zou kunnen zijn om te verhinderen dat de regering van Allende de krant sluit (bijvoorbeeld door striktere controle op de media of door werkstakingen); dit veronderstelde een initiële storting van minstens 700.000 dollar;
- ze (de krant) laten failliet gaan en alle krachten inzetten voor een propagandacampagne voor de vrijheid van de pers.
De CIA waarschuwde voor het risico van optie b), omdat “Allende een tegenaanval zou kunnen inzetten door aan te tonen dat hij de krant liet sluiten enkel en alleen omwille van de financiële onkunde van haar bestuurders”. De chef van de (CIA) sectie in (de hoofdstad) Santiago de Chile en ambassadeur Korry waren de eerste optie genegen, terwijl er in de regeringsploeg van Nixon heel wat waren die vonden dat een miljoen dollar “een te hoge prijs was om zo weinig extra tijd te winnen, als de krant toch op de een of andere manier ging tenondergaan.
Arnold Nachmanoff, een assistent van Kissinger, was echter voorstander “om beide opties open te houden en ze te verenigen”. Op die manier zou El Mercurio 700.000 dollar ontvangen op voorwaarde dat “ze een openlijke aanval op de regering-Allende zou voeren die hem er toe zou verplichten ze uit circulatie te nemen”.
Minister van justitie John Mitchell was van mening dat ze “een krachtige stem moesten in stand houden, maar dat het niet de moeite was dit te doen voor een zwakke (stem)”. De vertegenwoordiger van het ministerie van defensie (in Chili) was er daarentegen zeker van dat ze “aan het spelen waren met een verliezer en dat die hoeveelheid (geld) grotesk was”. Bovendien was Richard Helms, directeur van de CIA, van mening dat “de perspectieven (voor overleving van de krant) niet goed waren, noch op korte, noch op lange termijn.”
Presidentieel fiat voor voorbereiding van een staatsgreep
Alvorens zijn fiat te geven voor het starten van een specifieke campagne tegen Allende, verkoos Kissinger “om de zaak aan een hogere instantie voor te leggen”. Op 14 september 1970 autoriseerde (president) Nixon persoonlijk de verborgen betaling van 700.000 dollar (en van een groter bedrag als dat nodig zou zijn), wat een zeer zeldzaam voorbeeld was van presidentiële interventie in concrete details van een geheime operatie.
Die nacht riep Kissinger (CIA-directeur) Helms bij zich om hem te laten weten dat:
- de president zonet zijn zegen had gegeven aan het voorstel om El Mercurio met 700.000 dollar te steunen;
- hij wenste dat de krant zou blijven functioneren, zodat de aangeduide hoeveelheid wel eens hoger zou kunnen liggen om dit objectief te verwezenlijken.
Zoals de beslissing van de president voorschreef, gaf Helms daarop carte blanche aan zijn afdeling Western Hemisphere (Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika) om de “toegestane 700.000 dollar op te drijven tot 1 miljoen en zelfs meer, als dat de overleving van de krant zou garanderen”. De 700.000 dollar werden onmiddellijk gestort en in oktober (1970) stond Kissinger persoonlijk de overige 300.000 dollar toe.
Zeven maand later verzocht de CIA “om een bijkomende som van 965.000 dollar toe te staan aan El Mercurio”, waardoor de krant dus in het geheim een totaal verkreeg van twee miljoen dollar op minder dan een jaar. In een voorstel dat werd opgesteld door Theodore Shackley, de nieuwe directeur van de sectie Western Hemisphere, argumenteerde de CIA dat de beslissing, om de krant financieel te blijven ondersteunen, gebaseerd was “op een waardeoordeel van het belang om de continuïteit van de krant te garanderen om politieke redenen.”
De krant liep helemaal niet het risico door de regering-Allende te worden gesloten, maar stond op het punt zonder krediet te vallen. De nieuwe storting zou, volgens een memorandum aan Kissinger dat ‘TOP SECRET’ werd gecatalogeerd, gebruikt worden om “schulden af te betalen en het maandelijks operationeel deficit te dekken dat zou kunnen doorgaan tot maart 1973 en een contingentiefonds aan te leggen met specifieke toewijzingen, met het doel de nodige kredietbehoeftes te voldoen, zoals nieuwe belastingen en een aantal bancaire schulden die binnenkort zouden kunnen opduiken.”
Inmenging in verkiezingen in een ander land
El Mercurio werd gezien als “essentieel” om de kandidaten te ondersteunen voor de verkiezingen van het Congres (het Chileens parlement) in maart 1973 die een electorale test zouden zijn van grote betekenis voor de populariteit van Allende. Zowat alle betrokkenen waren het eens over het belang van de krant, zoals werd bevestigd in een ultrageheim memorandum van William Jordan, assistent van Kissinger: “Dit is een angel voor Allende en (dit) helpt de oppositiekrachten”.
Zelfs als de krant toch zou zinken – zo noteerde Jordan voor Kissinger – zal dat ons een onweerstaanbaar voorwendsel geven om te roepen over een gebrek aan persvrijheid.” Op 11 april 1970 gaf het ministerie van buitenlandse zaken zijn fiat voor de stortingen van de verzochte bedragen.
ITT
El Mercurio ontving bovendien nog bijkomend geld door bemiddeling van de voornaamste privé-collaborateur van de CIA in Chili: (het Amerikaanse bedrijf) ITT (International Telephone & Telegraph, nu ITT Corporation). In een memorandum van 15 mei 1972 wordt een gesprek samengevat tussen Jonathan Hanke, een vertegenwoordiger van de CIA, en Hal Hendrix, een werknemer van ITT, in verband met een bankrekening van 100.000 dollar die het bedrijf in het geheim zou overdragen aan Agustín Edwards (de eigenaar van El Mercurio).
Met de steun van deze genereuze stroom van klandestien kapitaal kon het media-imperium van Edwards zich omvormen tot één van de voornaamste actoren in de val van de Chileense democratie. In de lente van 1973 erkende de operationele basis van de CIA in Santiago de Chile de krant, samen met de paramilitaire organisaties en met bepaalde militanten van de Partido Nacional (conservatieve partij), als één van de voornaamste privé-organisaties die “de creatie als objectief hebben van conflicten en confrontaties die in zich de mogelijke kiem dragen van één of ander type van militaire interventie.”
De afdeling ‘klandestiene operaties’ van de CIA voorzag een essentiële rol voor de krant om een bitsige atmosfeer te creëren die gunstig zou zijn voor een staatsgreep. In een memorandum van januari 1974 (na de militaire coup), benadrukten de agenten van de CIA de noodzaak de financiering (van de krant) in stand te houden om El Mercurio als propagandistische bron te blijven vergoeden, gezien de belangrijke rol die ze had gespeeld in het omverwerpen van Allende.
Erkenning voor bewezen diensten
In de aanloop naar de staatsgreep onderhielden alle media die aan het project ‘El Mercurio’ deelnamen een onstuitbare vloedgolf van aanvallen op de regering, door elk punt van frictie tussen regering en democratische oppositie uit te buiten, door stokebrand te spelen bij alle problemen en conflicten tussen de regering en het leger.
De CIA erkende dat deze geheime operaties van de VS op directe wijze hebben bijgedragen tot de omverwerping van Allende, door te bevestigen dat alle propagandistische activiteiten waar El Mercurio een woordvoerder voor was geweest “een fundamentele rol hebben gespeeld om het scenario tot stand te brengen dat de staatsgreep van 11 september 1973 heeft mogelijk gemaakt.”
Vertaling uit het Spaans door Lode Vanoost
[1] In aangepaste koopkracht naar vandaag mag je dit bedrag minstens vertienvoudigen.