De 89-jarige Jimmy Carter, president van de VS van 1977 tot 1981, roept op tot een moratorium op de doodstraf in eigen land. Volgens hem is die ongrondwettelijk in de 32 staten waar ze bestaat.
Jimmy ‘peanuts’ Carter
De Democraat Jimmy Carter, gouverneur van de zuidelijke staat Georgia, werd in 1977 president nadat hij zetelend Republikeins president Gerald Ford had verslagen (Georgia is een landbouwstaat, ‘peanuts’ zijn een belangrijk exportproduct van de staat, vandaar zijn bijnaam). Die was amper anderhalf jaar eerder de eerste niet-verkozen president van de VS geworden, nadat hij als voorzitter van het Huis van Afgevaardigden president Nixon opvolgde.
Nixon was op zijn beurt de eerste VS-president die ontslag moest nemen. Dat gebeurde nadat werd aangetoond dat hij tijdens de vorige verkiezingscampagne persoonlijk het bevel had gegeven om het hoofdkwartier van de Democraten te bespioneren.
Jimmy Carter was de eerste president die het christelijke geloof als item in de verkiezingsstrijd gooide. Sindsdien is het een vast onderdeel van elke presidentiële campagne. Hij zette ook als eerste de neoliberale hervormingen in gang – het woord ‘neoliberaal’ werd toen nog niet gebruikt – die door zijn opvolger, de Republikein Ronald Reagan, in versneld tempo werden overgenomen.
De geboorte van het gewapend islamitisch fundamentalisme
Carter nam ook de beslissing om kleine fundamentalistische groepen te financieren in Afghanistan om de Russische bezetter het leven onmogelijk te maken. Wat toen nog een marginaal verschijnsel was, is dankzij de toenmalige massale financiering, bewapening en training, uitgegroeid tot het huidige Al Qaeda.
Onder zijn bestuur werd de Rapid Deployment Force doctrine ontwikkeld: dat is de capaciteit van het leger om waar ook ter wereld snel tussenbeide te komen. Deze doctrine wordt in aangepaste vorm tot vandaag aangewend.
In tegenstelling tot zijn retoriek over mensenrechten, steunde hij onder anderen de Nicaraguaanse dictator Anastasio Somoza tegen de Sandinistische rebellen tot de laatste dag. Ook de sjah van Iran kon tot op de dag zelf waarop hij vluchtte, op de volle steun van Carter rekenen.
Gouverneur wordt president
Als gouverneur van de staat Georgia ondertekende Jimmy Carter alle doodvonnissen van het gerecht in zijn staat (de uitvoering van elk doodvonnis moet door de gouverneur ondertekend worden; elke gouverneur heeft de vrijheid om al dan niet te ondertekenen, hij hoeft een weigering zelfs niet motiveren).
Kortom, Carter was allesbehalve een progressieve president. Hij was een klassieke, imperialistische president voor wie het exceptionele karakter van de VS en zijn goede intenties boven elk debat verheven waren.
Het is opvallend hoe hij daarna geëvolueerd is. Nadat hij, verkozen tegen een zetelend president, zelf zijn tweede mandaat verloor (tegen Ronald Reagan), is hij zich gaan toespitsen op een aantal nobele thema’s. Het naar hem genoemde Carter Center heeft zich gespecialiseerd in de wereldwijde monitoring van verkiezingen. Het centrum ondersteunt ook projecten voor volksgezondheid.
Gewezen president wordt voorvechter van mensenrechten
Zo sprak hij zich een paar jaar terug uit ten voordele van Hugo Chávez, de toenmalige Venezolaanse president. Het Venezolaanse verkiezingssysteem was volgens Carter één de meest correcte en transparante ter wereld. Hij verdedigde hem met de stelling dat men niet iemands verkiezing in twijfel kan trekken, enkel en alleen maar omdat men het met de politieke keuzes van de man oneens zou zijn.
Carter schreef ook een boek over het Palestijns conflict met de veelzeggende titel ‘Peace Not Apartheid’, waarin hij afstand nam van het beleid dat hij zelf had gevoerd tijdens zijn mandaat als president.
Bovendien heeft hij zich reeds meermaals kritisch uitgesproken over het verkiezingssysteem in eigen land, dat volgens hem nauwelijks aan internationaal aanvaarde normen voor eerlijke verkiezingen voldoet. Hij klaagt ook regelmatig de dominantie van de economische elite aan in datzelfde verkiezingssysteem.
Recent heeft hij een aantal uitspraken gedaan over de doodstraf in de VS. In een interview met de Britse krant de Guardian roept hij op om het moratorium op de doodstraf van 1972 tot 1976 terug in te voeren.
De doodstraf is nog steeds even arbitrair als in 1972, toen de negen leden van het Hooggerechtshof unaniem de toepassing van de doodstraf verboden, aldus Carter. Ze deden dat op basis van een betwist vonnis over een terdoodveroordeelde in zijn eigen staat Georgia. President Carter tekende daarna in 1976 zelf de hervormde wet op de doodstraf die dat moratorium ophief.
Een historische ommezwaai
Hij verklaart zijn huidige standpunt zo: “In alle eerlijkheid, was ik als gouverneur nauwelijks bezorgd over de oneerlijke toepassing van de doodstraf, zoals ik dat nu ben. Ik weet nu zoveel meer. Ik keek ernaar vanuit een zeer bekrompen provincialistisch standpunt. Ik zag het onrecht niet zoals ik dat nu zie.”
Hij maakt zich vooral zorgen over de willekeurige, arbitraire toepassing van de doodstraf: “Als je vandaag in de VS een goede advocaat hebt, kan je de doodstraf vermijden. Als je blank bent, kan je ze vermijden. Als je slachtoffer een lid was van een raciale minderheid, kan je ze vermijden. Als je echter arm of mentaal gehandicapt bent, of als je slachtoffer een blanke is, dat is de manier om de doodstraf te krijgen.”
Carter roept op tot een moratorium in afwachting van een nieuw vonnis van het Hooggerechtshof. Volgens hem is de doodstraf in zijn huidige vorm een “wrede en ongewone bestraffing, die ze verboden maakt volgens de Amerikaanse grondwet.”