Historicus Reggie Baay schreef ‘Daar werd wat gruwelijks verricht’ over de slavernij in Nederlands-Indië. Een donkere, nog grotendeels verzwegen bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis. Ook in de ‘Oost’ werd gruwelijk kolonialisme bedreven.
Elk jaar op 1 juli staat Nederland even stil bij de herdenking van de slavernij in de ‘West’, zoals de kolonies in Suriname en de Antillen werden genoemd. “Met het indrukwekkende Nationaal Monument Slavernijverleden dat in 2002 in Amsterdam werd onthuld, wordt die (slavernij) herdacht. Hetzelfde geldt voor de slavernijmonumenten in Middelburg (2005) en Rotterdam (2013).”
Dat is volgens auteur Reggie Baay een gunstige evolutie. Hij stelt dat in zijn recentste boek Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië. Die erkenning van het koloniaal verleden is volgens Baay echter onvolledig. Ook in de ‘Oost’, vooral dan in Nederlands-Indië, het huidige Indonesië, moet Nederland nog in het reine komen met een weinig fraai slavernijverleden.
Slaven als prestige
In 1602 richtte de Nederlandse overheid de Vereenigde Oost-Indische Compagnie(VOC) op, een ‘publiek-private samenwerking’ zouden we dat vandaag noemen. Met een klassieke mengeling van militaire en/of economische overmacht en collaboratie van lokale elites wist de VOC snel een koloniaal rijk uit te bouwen. Die lokale medewerking kwam echter vooral tot stand door slavernij. “Voor stichting, onderhoud en uitbreiding van de VOC-vestigingen waren slaven onontbeerlijk”.
Voor de kolonisatie van de West was daarnaast de West-Indische Compagnie (WIC) opgericht. De slavenhandel van de WIC is voldoende bekend en wordt – zoals vermeld – ruim herdacht. Bijna volledig onbekend daarentegen is dat de VOC vroeger met slavernij begon dan de WIC. “De VOC kwam in Azië in gebieden waar de slavernij en slavenhandel al eeuwenlang deel uitmaakten van het sociale en economische leven en was daar dus eigenlijk gewoon een nieuwe handelspartner op de slavenmarkten.”
De VOC bleek echter een dynamische nieuwkomer op die markten. Slimmer ook, door te vermijden slaven op hun eigen eiland te gebruiken. Ze werden stelselmatig ‘gedelokaliseerd’ naar voor hen onbekende plaatsen. Bij die boottransporten werd niet bepaald aan degelijk reiscomfort gedacht. Slaven stierven bij bosjes op de schepen. Zolang de overlevenden de winstvoeten vrijwaarden, was dat geen probleem. De VOC werd bovendien slavenhandelaar voor anderen en kocht die aan tot op de oostkust van Afrika.
Voor Nederlandse kolonisten was het aantal slaven dat je bezat bovendien een prestigekwestie, een graadmeter van je belangrijkheid. Vrouwelijke slavinnen werden ook om andere redenen dan hun arbeidskracht geapprecieerd. Veel emotionele betrokkenheid kwam daar niet bij kijken. Kolonisten die naar Nederland of een andere kolonie vertrokken, lieten ‘vrouw en kinderen’ zonder meer achter of verkochten hun eigendom door aan een geïnteresseerde collega.
‘Stichtend voorbeeld’
Voor zover iets bekend is over de slavernij in de Oost, luidt de veronderstelling dat de handelspraktijk er redelijk ‘menselijk’ was. Men ging er van uit dat slaven er veelal werkten als huishoudpersoneel, terwijl in de West de slaven vooral werden ingezet voor uitputtende arbeid in de plantages. Dat is maar gedeeltelijk waar. Ook in de Oost was er plantageslavernij, onder meer voor de kweek van kruidnoot.
De slaven legden zich niet goedschiks neer bij hun lot. Dat blijkt uit de zorgvuldig bijgehouden VOC-archieven. Het aantal zelfmoorden onder slaven was hoog. Ook protesten en opstanden kwamen regelmatig voor. Op verzet stond meestal de doodstraf, die als ‘stichtend voorbeeld’ op bijzonder gruwelijke wijze in het openbaar werd voltrokken. De details kan de lezer in Reggie Baays buitengewoon goed geïnformeerde boek vinden.
Gehuwde kolonisten die werden betrapt op overspel met een slavin, werden op een wel erg bijzondere manier gestraft. Niet zij maar de betrokken slavinnen werden dan veroordeeld, voor hekserij met ‘lieffcruyden’. Ook de kerk trad blijkbaar streng op. Menig slaveneigenaar die naar de zin van de kerk had overdreven, door bijvoorbeeld een ongehoorzame slaaf dood te slaan, mocht “enkele malen niet deelnemen aan het Avondmaal”.
Verdienstelijke slaven konden in theorie hun vrijheid terugkrijgen. In de praktijk betekende het dat zwakke, gehandicapte of oude slaven werden verjaagd en aan hun lot overgelaten.
‘Eenen lageren trap van geestesontwikkeling’
Onthecht vertelt Reggie Baay het gruwelijke verhaal van de slavernij in de Oost. Nooit voel je verontwaardiging in zijn beschrijvingen. Hij laat de feiten voor zich spreken.
Ook de manier waarop de slavernij uiteindelijk werd afgeschaft en de vindingrijkheid waarmee de VOC en de kolonisten dat verbod telkens wisten te omzeilen krijgt veel aandacht in het onderzoek van Baay. Ministers stelden bijvoorbeeld een beslissing zo lang mogelijk uit met een rist argumenten. Ze pleitten tegen de afschaffing omdat het ‘niet betaalbaar’ zou zijn, ‘economisch niet verantwoord’, omdat de slaven niet rijp zijn voor de vrijheid…
Zelfs tegenstanders van de slavernij waren niet vrij van racistische vooroordelen. Zij spraken bijvoorbeeld niet tegen dat “de neger moge op eenen lageren trap van geestesontwikkeling dan Europeanen gesteld moeten worden”. Dat ontnam de slaaf daarom niet het recht op de vrijheid, vonden de abolitionisten.
“Zo werd in 1854 dus uiteindelijk besloten over te gaan tot de afschaffing van de slavernij… rijkelijk laat, zevenentwintig jaar na de Engelsen en twaalf jaar na de Fransen, en slechts gedeeltelijk, want de kolonies in de West vielen er niet onder…” Tot in 1902 waren er echter nog duizenden officieel geregistreerde slaven op de eilanden Lombok, Sumatra, Bali en andere eilanden.
Zogenaamd bevrijde slaven bleven in werkelijkheid voor hun vroegere eigenaars werken om hun ‘schulden’ af te betalen. Toen de kolonie Nederlands-Indië in 1948 ophield te bestaan, bleken duizenden autochtone inwoners nog als schuldslaven te werken in zogeheten ‘pandelingschap’ of in ‘contractarbeid’.
“… aan de vooravond van het vertrek van Nederland als koloniale mogendheid uit Indonesië, op 31 juli 1948, maakt De Locomotief (een lokale krant) melding van het feit dat zojuist de Javaan Mohamad Midjan zijn lijfeigenen Mawar, Anna en Salina, oud 65, 32 en 31 jaren, uit den band der slavernij heeft ontslagen.”
Een schaamtevolle periode
Reggie Baays oordeel is hard. “Een bijzonder lange en bijzonder schaamtevolle periode lijkt zorgvuldig en volledig uit onze nationale geschiedenis en ons collectieve geheugen te zijn gebannen… voor Nederland bestond en bestaat de slavernij en de slavenhandel in de Oost niet.” Hij vindt dan ook dat een en ander dringend moet veranderen aan dat historische zelfbeeld.
“Nederland heeft zich altijd een kleine, bescheiden speler genoemd op het wereldtoneel van de slavenhandelaars (met de 550.000 slaven die in de West zijn verhandeld). Tellen we daar nu de (minimaal) 660.000 VOC-slaven bij op, dan komt de Nederlandse rol in de toenmalige mondiale slavenhandel opeens in een ander daglicht te staan… “
Reggie Baay schreef met Daar werd wat gruwelijks verricht een uitmuntend en cruciaal onderzoekswerk. Volgens de achterflap is dit “het eerste boek waarin de geschiedenis van de slavernij in ‘ons Indië’ in zijn geheel verteld wordt”. Bijna niet te vatten dat dit werk pas in 2015 werd gepubliceerd. Dit boek is met andere woorden verplichte literatuur voor elke Nederlander en elke geëngageerde mens die de waarheid van de koloniale geschiedenis wil erkennen.
Ook in België
België heeft een heel andere koloniale geschiedenis dan noorderbuur Nederland, zonder eeuwenlange uitbuiting en verrijking. In totaal was de jongste natie van Europa slechts een tachtigtal jaren heer en meester over een enorme lap grond in Centraal-Afrika. Dat België geen verleden van slavernij met zich meesleept, kan echter bezwaarlijk een verdienste worden genoemd.
Eerst en vooral heeft een aanzienlijk deel van Vlaanderen ooit flink mee genoten van de opbrengsten van de kolonies der Nederlanden. De korte koloniale geschiedenis van België in Congo is er niet minder gruwelijk om. Bovendien, waar Nederland in het reine is gekomen met een deel van zijn verleden, namelijk de slavernij in de West, moet een historisch koloniaal erkenningsproces in België nog beginnen.
De manier waarop de boeken van Ludo De Witte over de moord op Patrice Lumumba en over de steun aan de dictatuur van Mobuto Sese Seko door de Belgische media worden genegeerd of geminimaliseerd, de weigering om de vreselijke rol van Koning Leopold II te erkennen, de halsstarrige weigering ook van het ministerie van Buitenlandse Zaken om de dossiers te openen voor onderzoek: het zijn stuk voor stuk redenen voor diepe schaamte over zoveel historische verkrampte blindheid.
Reggie Baay heeft met dit boek prachtwerk verricht, dat Belgische onderzoekers kan inspireren om hetzelfde te doen.
Reggie Baay (1955) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden en specialiseerde zich in koloniale en postkoloniale literatuur. Hij schreef de autobiografische roman De ogen van Solo (2006). Daarna verschenen van zijn hand De njai. Het concubinaat in Nederlands-Indië (2008) en het vervolg Portret van een oermoeder. Beelden van de njai in Nederlands-Indië (2010), de theatermonoloog Ik ben/Aku Adallah (2010) en de roman Gebleekte Ziel (2012).
Reggie Baay: Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië.Athenaeum-Polak & Van Gennep. Amsterdam, 2015. ISBN 9789025304706.
Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.