Ontwikkelingsorganisatie 11.11.11 onderzocht de praktijk van bilaterale belastingverdragen. Daaruit blijkt dat de armste verdragspartner steevast aan het kortste eind trekt. Grote bedrijven varen er zeer wel bij, terwijl ontwikkelingslanden de mogelijkheid missen om zelf hun sociale en economische ontwikkeling te financieren.
Bilaterale belastingverdragen bestaan al sedert de jaren 1920. De theoretische bedoeling van dergelijke overeenkomsten is het vermijden van zogenaamde dubbele belasting. Bedrijven en personen die in een ander land actief zijn riskeren op lonen en winsten belast te worden zowel in het land waar ze actief zijn als in het land waar ze gehuisvest zijn.
Dergelijke verdragen worden dan ook gepromoot om ‘een gunstig investeringsklimaat’ te scheppen. Een Belgisch bedrijf kan dan met een gerust hart investeren in een ander land, zonder de vrees om twee maal belastingen te moeten betalen.
Theorie en praktijk
In de praktijk blijkt dat heel anders te werken. Het komt het er meestal op neer dat economisch sterke partners er in slagen om in geen van beide landen belastingen te betalen. Dat is een gevolg van de ongelijke machtsverhoudingen tussen de betrokken landen. 11.11.11. stelde vier fenomenen vast die deze verdragen kenmerken:
- belastingverdragen zijn niet noodzakelijk voor fiscale samenwerking of het vermijden van dubbele belasting, dat kan perfect met administratieve samenwerking en/of het uitwisselen van gegevens;
- belastingverdragen vormen geen garantie voor het aantrekken van buitenlandse investeringen;
- omwille van de verschillende machtsverhoudingen zijn dergelijke verdragen het resultaat van onderhandelingen waarbij ontwikkelingslanden aan het kortste eind trekken;
- belastingverdragen beperken de mogelijkheid van ontwikkelingslanden om eigen fiscale inkomsten te hebben die ze zelf kunnen gebruiken voor hun ontwikkeling, zonder buitenlandse leningen aan te gaan;
- het jaarlijks verlies dat ontwikkelingslanden leiden door fiscale offshore-constructies bedraagt volgens de VN-organisatie UNCTAD 100 miljard dollar; volgens berekeningen van het IMF gaat daardoor 200 miljard dollar verloren aan fiscale inkomsten uit de winsten van bedrijven.
In het rapport van zijn onderzoek gaat 11.11.11 dieper in op theorie en praktijk van dergelijke verdragen in het algemeen. Vervolgens onderzoekt de organisatie hoe voor/nadelig deze verdragen voor ontwikkelingslanden zijn. In het rapport gaat 11.11.11 ook in op de Belgische praktijk, vooral dan op de impact die deze Belgische verdragen hebben op de betrokken ontwikkelingslanden. Het rapport vermeldt verder nog gedetailleerde cijfers over de handelsrelaties met de Democratische Republiek Congo (Kinshasa), Rwanda, Oeganda, Marokko en Senegal.
Tipje van de ijsberg
Zo blijkt onder meer dat deze verdragen dikwijls andere constructies mogelijk maken waardoor bedrijven belastingen kunnen ontwijken. De cijfers die 11.11.11 vermeldt zijn slechts het tipje van de ijsberg. Het is immers bijzonder moeilijk om alle cijfers van de betrokken bedrijven vast te krijgen. De verliezen die de ontwikkelingslanden lijden zijn meer dan waarschijnlijk gigantisch, omdat deze landen met vele westerse landen tegelijk dergelijke verdragen afsluiten.
De enkele cijfers die kunnen bemachtigd worden spreken voor zichzelf. Het bedrijf Yanacocha Gold Mine heeft in Peru over 20 jaar met een dergelijk verdrag 893 miljoen euro extra winst gemaakt. Malawi verliest jaarlijks 20,7 miljoen euro aan fiscale inkomsten omdat een Australisch mijnbouwbedrijf via een postbus in Nederland zijn winsten in het land officieel in Nederland boekt. Ecuador verliest elk jaar gemiddeld 75 miljoen euro aan dergelijke verdragen.
België heeft dergelijke verdragen met 92 landen, waarvan 41 ontwikkelingslanden. De exacte financiële impact van deze Belgische verdragen is moeilijk te berekenen omdat cijfers vertrouwelijk worden gehouden. Deze verdragen bevatten bovendien bepalingen die misbruiken mogelijk maken en de lokale belastingbasis van de betrokken ontwikkelingslanden verder uithollen.
De cijfers die wel konden ingezien worden dateren van 2012. In dat jaar hebben de belastingvoordelen van de bedrijven in de ontwikkelingslanden, waarmee deze verdragen met België werden afgesloten, 35 miljoen euro ‘opgebracht’. Zelfs het IMF noemt deze verdragen daarom “inherently discriminatory”.
“In feite komen deze verdragen dikwijls niet neer op het vermijden van dubbele belasting maar op het bevorderen van dubbele niet-belasting”, aldus 11.11.11-secretaris-generaal Bogdan Vandenberghe.
Ook in België zelf
Het debat over zin en onzin van deze belastingverdragen kan volgens 11.11.11 niet los gezien worden van het interne Belgische debat over fiscaliteit. Ondanks een officieel belasting tarief van 34,99 procent betalen de grote multinationals in België in de praktijk gemiddeld slechts 4 procent.
België werd recent veroordeeld door de Europese Commissie voor de praktijk van ‘excess profit rulings’. Deze methode laat multinationals toe een aanzienlijk deel van hun winsten (tot 90 procent) te versassen naar hun filialen in het buitenland, met het argument dat die winsten eigenlijk van daar afkomstig zouden zijn. Nog volgens de Europese Commissie is België het derde slechtste land van de 28 EU-lidstaten op vlak van ‘agressive tax planning’.
Daarnaast bestaan nog meerdere fiscale systemen die grote bedrijven toelaten belastingen te ontwijken: de notionele intrestaftrek (sinds 2006 kunnen grote bedrijven hun investeringen opsplitsen in ‘binnenlandse’ en ‘buitenlandse’ oorsprong, de intresten op die ‘buitenlandse’ investeringen mogen fiscaal afgetrokken worden); aftrek van patentinkomsten en andere fiscale rulings…
Verdragen volgen de investeringen, niet omgekeerd
Het eindoordeel van de organisatie is duidelijk. “Belastingverdragen zouden essentieel zijn voor het aantrekken van buitenlandse directe investeringen in ontwikkelingslanden. Dat wordt echter niet ondersteund door de econometrische literatuur. Tegelijkertijd kunnen belastingverdragen ook bijdragen tot kapitaalvlucht via winstverschuiving naar financiële centra met een lage of onbestaande fiscaliteit. Belastingverdragen lijken dus eerder een impact te hebben op de wijze waarop investeringen zijn gestructureerd dan op het volume en de richting van investeringen zelf.”
Voor investeerders zijn belastingverdragen gewoon een extra bron van inkomsten.
“Belastingverdragen zijn enkel gunstig voor beide verdragspartners wanneer de investeringsposities tussen beide landen wederkerig zijn.”
Een verdrag tussen landen met een ongelijke economische slagkracht is altijd in het nadeel van de zwakste.
11.11.11 adviseert een grondige herziening van alle bestaande verdragen. Wat is hun reële impact op het partnerland? Daarnaast stelt de organisatie voor om alle onderhandelde maar nog niet ondertekende of nog niet geratificeerde verdragen stop te zetten, in afwachting van een evaluatie van de huidige praktijk en zijn concrete gevolgen.
Internationale solidariteit
Bovendien bepleit de organisatie dat onderhandelingen over deze verdragen voortaan in alle transparantie zouden gebeuren en dat bestaande verdragen, waarvan het nadelige effect is aangetoond, worden heronderhandeld.
Ten slotte wijst 11.11.11 op de engagementen die de Belgische regering heeft aangegaan om het Addis Tax Initiative1 te respecteren en voortaan bij onderhandelingen de criteria in de Manual for the Negotiation of Bilateral Tax Treaties between Developed and Developing Countries2 van de VN als leidraad te volgen.
1 Het Addis Tax Initiative werd overeengekomen tussen een aantal ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden in de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba om tot een meer faire verhouding te komen bij het vastleggen van belastingverdragen.
2 De Manual for the Negotiation of Bilateral Tax Treaties between Developed and Developing Countries van 2003 legt criteria vast waaraan belastingverdragen moeten beantwoorden. Deze handleiding is niet bindend voor de VN-lidstaten.