Sinds de EU een deal sloot met Turkije worden nieuw aankomende vluchtelingen op de Griekse eilanden teruggestuurd. Ongeveer 51.000 vluchtelingen, die net voor dat akkoord nog in Griekenland geraakten, zitten er nu vast in kampen. Lode Vanoost bezocht een van die kampen in Idomeni aan de hermetisch afgesloten grens met Macedonië.
Vrijdag 7 mei is de eerste warme, zonnige dag in de streek wanneer ik om 9.30 uur in het kamp van Idomeni aankom, na een reis van ongeveer 3,5 uur met de bus vanuit Skopje, hoofdstad van Macedonië. De noordelijke buur van Griekenland heet officieel Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (Former Yugoslav Republic of Macedonia – afgekort tot FYROM) want Griekenland erkent de naam van zijn buurland niet.
U verlaat Macedonië. Welkom in Macedonië
Wie ‘Macedonië’ aan de grenspost van Gevgelija/Eozoni verlaat, krijgt aan Griekse kant het bord ‘Welcome in Macedonia’ te zien. Die naam is een ingewikkelde aangelegenheid met historische connotaties die op zichzelf een artikel in beslag zouden nemen.
Het komt er op neer dat ik als enige niet-Macedoniër op de bus door de Griekse grenswacht, na een korte blik op mijn Belgische identiteitskaart, direct door mag, terwijl de ‘Macedoniërs’ allerlei papieren moeten invullen. Griekenland weigert immers hun Macedonisch paspoort te stempelen en doet daarom alsof hun buren staatloze burgers zijn die toegang tot Griekenland vragen.
Het is absurd papierwerk, dat al met al relatief snel wordt afgehandeld, maar bijzonder ironisch afsteekt tegen de behandeling van de echte vluchtelingen die – met of zonder papieren – sinds kort helemaal de grens niet meer over kunnen. Vanaf de grenspost van Eozoni is het tien minuten rijden met een taxi naar het kamp van Idomeni, hoewel dat slechts twee kilometer ten westen van de grensovergang ligt. Je geraakt er echter alleen met een grote omweg via de brug over de rivier Vardar.
Dubbele prikkeldraadomheining
Aan de spoorwegovergang van Idomeni werden tot voor kort nog mensen afgeranseld en met traangas bespoten door de Macedonische politie. Macedonië bouwde er sindsdien een dubbele prikkeldraadomheining. Vanuit het kamp kan je aan de overkant de voertuigen van de Macedonische politie zien staan.
Na de zware rellen van de voorbije weken is alles er nu kalm en rustig. Ongeveer 9.000 vluchtelingen wonen in tentjes van het VN-Agentschap voor Vluchtelingen (UNHCR), in treinwagons, in containers van Artsen Zonder Grenzen. De kalmte is echter bedrieglijk. “In werkelijkheid is iedereen hier zeer gespannen” vertelt een medewerker van UNHCR me, “ze weten dat er iets gaat gebeuren, maar wat weten ze niet.”
Vandaag 7 mei zou de evacuatie van het armzalige tentenkamp beginnen, naar een site verder in het Griekse binnenland. Daar heeft het UNHCR containerkampen klaarstaan met rudimentaire, maar redelijk adequate voorzieningen voor sanitair, voedselbedeling en medische verzorging. Die operatie is blijkbaar uitgesteld, niemand weet waarom. De registratie die voor die relocaties nodig is gaat tergend traag. Syrische en Irakese vluchtelingen worden verplaatst. Afghanen en anderen wacht echter deportatie naar Turkije.
Ik heb vorig jaar het vluchtelingenkamp in Calais bezocht (Zie Solidariteit België-Calais overtreft stoutste verwachtingen). De situatie is vergelijkbaar, dezelfde gammele tentjes, de geur van vuurtjes, vermoeide gezichten, alles wat minder nat en minder modderig. Waar in Calais vooral mannen alleen samenhokten, zijn het hier veel meer gezinnen met kleine kinderen, dikwijls zonder de vader.
Op stap zonder papa
Die gezinnen hopen hun ouders, echtgenoot, familie te vervoegen die enkele maanden eerder wel met ‘succes’ naar Europa gevlucht zijn (of daar al enkele jaren wonen). Telkens ze geld gespaard hadden, stuurden veel gezinnen de vader of oudere broer, met het idee daar in het veilige Europa een opvang te zoeken, ver weg van de oorlog.
Dit is niet de gruwel van de kampen die ik in Oost-Congo heb gezien, maar het blijft slikken. Dit is niet eens een kwestie van geld.
Voor een menswaardige opvang van alle vluchtelingen van het voorbije jaar hebben de EU-lidstaten een peulschil nodig van de bedragen die sinds 2008 aan de banken werden toegestopt. Geld om hen van de ondergang te redden, die ze zichzelf hadden aangedaan. Een peulschil ook van het geld dat de EU-lidstaten spenderen aan de aankoop van nieuwe gevechtsvliegtuigen.
Daarmee gaan ze het Midden-Oosten verder bombarderen, waarvoor de mensen in Idomeni op de vlucht zijn.
Kleine kinderen lopen rond in het kamp met de kleren die ze al weken dragen. Ik merk twee professionele fotografen en een cameraploeg op die ongegeneerd mensen filmen rond en in hun tentjes. “Vooral de kinderen zitten ze ongevraagd te filmen, zonder aan de ouders ook maar iets te vragen. Als aapjes in de zoo” zegt een medewerker van Artsen Zonder Grenzen me, “zo brutaal en respectloos zijn ze. Ze doen geen enkele moeite om te vragen of het OK is dat ze filmen”.
Hier heeft iedereen zijn verhaal
Zelf kan ik zoveel zelfingenomenheid niet opbrengen. Ik voel dezelfde gêne als in Calais. Je vindt bij dit artikel alleen foto’s met algemene zichten op het kamp. Met de enkele personen die ik wel fotografeer, praat ik eerst uitgebreid en luister naar hun verhaal, of ik vraag het aan hun ouders. Ondertussen vertel ik ook over mezelf, over mijn kinderen en kleinkinderen. Dat helpt. Deze mensen willen vooral hun verhaal kunnen vertellen.
Voor ik het kamp doorloop, heb ik afgesproken met de vrijwilligers van Praksis, een Griekse ngo die tot voor de vluchtelingencrisis voedsel- en medische hulp bood aan arme Grieken in de steden en zich nu in meerdere kampen inzet voor de vluchtelingen. Katerina Goula is een van hen (zie foto). Zij introduceert me bij haar collega’s .
Een van hen is een geboren Griek met een Syrische vader. “Kinderen van gemengde Syrisch-Griekse origine zijn reeds heel lang een gekend fenomeen in de regio. Dikwijls waren het handelaars die om een of andere reden kozen in een van beide landen te gaan wonen. Dat maakt dat ik vloeiend Arabisch spreek – maar het niet kan lezen of schrijven”, lacht Vasilis, “wat hier wel nuttig is.”
Je wordt soldaat of rebel of…
Rasheed spreekt een aardig mondje Engels en is graag bereid met mij door het kamp te wandelen en me bij mensen te introduceren. Eerst wil hij zijn eigen verhaal kwijt. “Mijn broer Abdul en ik komen uit een klein Syrisch stadje ‘ergens aan de kust’ (hij zegt de naam van zijn dorp, maar vraagt me dat niet in het artikel te vermelden).
“Ik ben bijna 27, ik heb wiskunde gestudeerd aan de universiteit. Toen ik twee jaar geleden wou gaan werken, werd ik opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Mijn broer Abdul is 23 en werd ook opgeroepen, ook al moest hij nog enkele jaren studeren. Hij studeert chemie. Wij stonden voor de keuze. Het leger in als soldaat, met een grote kans om te sneuvelen, deserteren en executie riskeren als we zouden worden opgepakt of in de handen vallen van IS of andere rebellen. Daar zouden we ofwel ingelijfd ofwel afgemaakt worden. Op voorhand weet je dat niet. Wat wij over anderen horen, is dat het soms gewoon van de behoefte van het moment afhangt.”
“Na een aantal maanden verborgen te leven, zijn we ongeveer 18 maanden geleden naar Turkije gevlucht. Daar hebben we eerst geprobeerd werk te vinden. We konden sporadisch, slecht betaald en gevaarlijk werk krijgen. Uiteindelijk hadden we net genoeg bij elkaar om een plaats te betalen op een opblaasbare boot naar Lesbos. Die was groot genoeg voor 20 mensen, maar we zaten er met meer dan 35 op. Twee dagen later geraakten we op de ferry naar Athene. Nu zitten we hier in Idomeni al ongeveer drie maand.”
Kinderen blijven kinderen
Terwijl we door het kamp wandelen op de eerste warme zonnige dag van het seizoen, komen we een groep kinderen tegen die heel uitgelaten naar een paar uitgedoste clowns zitten te kijken en enthousiast spelletjes meespelen.
“We hebben door de ervaring een goed gevoel gekregen voor spelletjes die visueel kunnen worden uitgelegd. Die kindjes kunnen immers geen vreemde talen. Ze vinden onze verschijning geweldig. Het geeft hen enkele uren per dag wat ontspanning. Je merkt dat die kinderen daar naar snakken, tussen alle ellende in die ze niet begrijpen maar wel ondergaan”, zo vertelt de Britse clown Ash me.
“Ik ben professioneel opgeleid circusartiest en had een vaste baan in Londen, maar heb die na een vakantie in Cambodja opgegeven. Dit hier doe ik nu al tien jaar, in kampen in Cambodja, voor Roma-kinderen in Roemenië, in armenwijken in India en nu hier. “De reacties van die kinderen, dat is onbetaalbaar. Ik kan hier geen voet verzetten of ik heb kinderen rond mij.”
We worden voortdurend onderbroken door joelende kinderen die hem naar zijn goocheltruuks vragen. Tussen onze babbel en zijn entertainment voor de kinderen door schiet hij plots woedend uit. Een cameraploeg begint ongegeneerd het spel van een collega-clown met een twintigtal kinderen te storen door er middenin te gaan filmen, waardoor de kinderen afgeleid worden. In niet voor publicatie geschikte Engelse krachttermen, scheldt hij hen de huid vol en ze druipen af.
Hasan is ‘LONLEY’
Rasheed brengt me bij zijn 21-jarige tentgenoot Hasan. “Mijn ouders, mijn jonge broer en drie zussen zijn nog in Syrië, in een gebied dat voor het ogenblik veilig is voor rebellen en voor het Syrisch leger (Hij zegt me waar dat juist is, maar wil dat dat niet vermeld wordt). Zelf moest ik net als Rasheed gaan lopen voor de dienstplicht. We hebben elkaar hier leren kennen bij de verdeling van de tenten. Mijn droom is leraar Engels te worden. Taalkennis is de toekomst. Ik zat in de eerste weken van mijn opleiding voor leraar toen ik moest vluchten. Nu volg ik hier dagelijks lessen Engels samen met anderen bij een Griekse vrijwilliger.”
“Onze tenten zijn van MSF (Médecins Sans Frontières). Hier onder de bomen in het bosje naast het spoor zitten we goed.” Hasan ziet er heel goedgemutst uit en toont me fier enkele tekeningen die hij maakt in zijn vrije tijd. Een van zijn tekeningen is een figuur die zijn aangezicht afwendt en die hij LONLEY noemt (zie foto). Ik vraag hem niet of hij weet wat LONLEY betekent (‘lonely’ – eenzaam).
Fatima uit Aleppo
Later op de dag maak ik kennis met het gezinnetje van Mohamed, zijn vrouw Danya, allebei 22, en hun 2,5 jaar oude dochtertje Fatima. We voeren ons gesprek in hun tentje met zicht op de Macedonische prikkeldraad, amper dertig meter voor ons. Zij zijn drie maand geleden uit hun huis in een buitenwijk van Aleppo gevlucht nadat dat platgebombardeerd werd. Fatima werd daarbij licht gewond aan de armen, haar zes maanden oude broertje kwam om, in de kamer waar ze aan het spelen waren. Ik durf niet vragen hoe haar broertje heette. Mama Danya heeft zichtbaar moeite om er over te spreken.
“Wij willen alleen maar medische verzorging voor Fatima,” zegt Mohamed, “voor onszelf vragen we niks. We willen gewoon leven in ons dorp zoals voorheen. We hopen verzorging te krijgen voor Fatima in Duitsland. Een dokter heeft haar twee maand geleden onderzocht toen we net in Idomeni aankwamen.”
Mohamed toont me het medische rapport van een Grieks pediater, in het Engels opgesteld. In dat verslag staat dat Fatima dringend gespecialiseerde verzorging nodig heeft, omdat zij symptomen vertoont van ‘autisme’ en ‘geremde psychische ontwikkeling’ als gevolg van de trauma’s die ze heeft opgelopen.
Fatima’s spraakvermogen is de voorbije drie maand niet meer geëvolueerd en hoewel ze geen fysische gebreken heeft stapt ze zeer onhandig voor een kind van haar leeftijd. Ze mankt met het linkerbeen, zonder aanwijsbare fysische oorzaak, wat volgens de dokter alleen maar psychische oorzaken kan hebben, die dringend moeten worden aangepakt.
Daarenboven eet ze onregelmatig, geeft ze frequent over, ook al is ze niet fysisch ziek, en heeft ze plotse drift- en huilbuien zonder aanwijsbare oorzaak. Sinds dat eerste en enige onderzoek hebben Mohamed en Danya alleen maar gewacht. De broer van Mohamed legt me uit dat dit een typische situatie is voor veel gezinnen in het kamp.
Dagelijkse voedselbedeling
Rond 14 uur help ik bij de containers van Praxis mee aan de tweede voedselbedeling van de dag. Die gaat steeds volgens hetzelfde patroon: twee appels, een yoghurt en één belegd broodje voor kinderen, twee voor volwassenen. “We zorgen ook voor de verdeling van rauwe groenten, rijst, pasta, zout, kruiden, want de mensen willen graag ook zelf koken, en af en toe, als er een voorraad toekomt, delen we tissues, zeep, scheerzeep en wegwerpscheermesjes uit. Er is ook veel vraag naar gewone dingen als WC-papier. Een paar uur later merk je het verschil al. De mensen willen er ondanks alles netjes uitzien.” (In het kamp zijn ook vier gevluchte haarkappers actief)
“De situatie is vandaag redelijk kalm, de ijskoude nachten in de tentjes zijn hopelijk voorbij. Het plan voor de evacuatie van het kamp werd weer eens uitgesteld. De overgrote meerderheid van de gezinnen komt uit Syrië en Irak. Die worden geregistreerd en naar betere kampen gestuurd, in afwachting van hun asielaanvraag en transport naar een Europees land. Die registratie gaat echter tergend traag. Er is hier ook een groep mannen alleen, uit Afghanistan en enkele andere landen. Voor hen is er geen hoop. Zij worden onverrichter zake teruggestuurd naar Turkije.”
Onhoudbare situatie
De situatie is voor Griekenland én Skopje ook economisch onhoudbaar”, zeggen Stratos en Babis me. Ook zij werken hier als vrijwilliger voor Praxis. “De spoorlijn van Thessaloniki naar het noorden is aan de grensovergang van Idomeni onderbroken. Voor de vluchtelingen was tot voor de deal met Turkije het grensstation van Idomeni (rechtover het Macedonische station van Gevgelija) de poort naar het veilige noorden.
Hier passeren anders dagelijks goederentreinen naar Belgrado, Wenen, Boedapest en verder. Door de 9.000 vluchtelingen in het kamp is deze grensovergang al weken geblokkeerd. Ook daarom moeten ze hier eigenlijk weg. Hoe dat concreet moet gebeuren, weet hier echter niemand. Dat wordt allemaal in Athene beslist. Het zijn niet eens wij, de Grieken die dat in Athene beslissen, maar de buitenlandse instellingen.”
Rond 16.00 uur worden de vrijwilligers vervangen door collega’s die hier tot middernacht zullen blijven. Het busje van Praxis zet me af aan het baanrestaurant van Polykastro, een tiental kilometer ten zuiden van Idomeni, op de autostrade naar Thessaloniki. Vrienden zullen me er oppikken. Ze zijn er nog niet en ik ga even iets drinken in wat er als een stereotiep Europees wegrestaurant uitziet. Binnen speelt geen schreeuwerige disco of hiphop, maar zowaar Zorba de Griek van Mikis Theodorakis, een van de helden van het verzet tegen de militaire dictatuur van Griekenland.
Even later merk ik dat de site van het restaurant en de parkings aan de overkant van de baan ook zijn omgebouwd tot een klein vluchtelingenkamp. Er zijn er zo nog meerdere in de regio.
Het totaal aantal vluchtelingen in heel Griekenland wordt op 52.000 geschat. Dat zijn zij die niet meer verder konden, maar wel nog net waren aangekomen voor de deal met Turkije werd afgesloten. “Niemand hier gelooft dat officiële cijfer, het zijn er veel meer”, zegt Katerina nog, voor we afscheid nemen.