Onder de radar van de notionele intrestaftrek is al dertien jaar een ander fiscaal voordeelmechanisme voor de bedrijven van kracht. Het heeft de overheid sinds 2003 19 miljard euro gekost. Werkgevers mogen een deel van de bedrijfsvoorheffing van hun werknemers voor zichzelf houden, zonder dat de overheid daar sociale voorwaarden aan verbindt.
Marco Van Hees, fiscaal specialist van de PVDA, maakte een studie van een tot nog toe weinig bekend systeem van fiscale vrijstellingen en berekende de gevolgen van dat systeem voor de Belgische overheid.
Bedrijfsvoorheffing is dat deel van je loon dat je werkgever inhoudt en doorstort aan de belastingen. Als belastingbetaler heb je zo een betere inschatting van je reële netto-inkomen en ken je ook het bedrag dat je als burger bijdraagt aan het algemeen belang. Deze fiscale voorafbetaling is een onderdeel van je eigen brutoloon.
In 2003 heeft de federale regering voor het eerst een fiscale vrijstelling ingevoerd op deze doorstorting door de werkgever. Die fiscale vrijstelling laat de werkgever toe een deel van de bedrijfsvoorheffing van de werknemer niet door te storten, maar voor zichzelf te houden.
Aanvankelijk ging het om relatief kleine bedragen, omdat deze vrijstelling slechts gold voor zeer bepaalde specifieke omstandigheden. Het was onder meer de bedoeling om het uitbetalen van overuren te stimuleren door het goedkoper te maken, evenals prestaties voor onderzoek en ontwikkeling en nacht- en ploegenarbeid.
Ging het in het begin van deze maatregel nog om relatief bescheiden bedragen, dan zijn zowel de percentages van de inhoudingen als de hoeveelheid van de bedragen sindsdien fel gestegen. Voor overuren bedroeg het toegelaten percentage in 2005 24,75 procent, sinds 2007 is dat gestegen tot 41,25 procent. Voor nachtwerk en ploegenarbeid mocht de werkgever in 2005 5,63 procent van de bedrijfsvoorheffing van de werknemers voor zichzelf houden. Dat is geleidelijk gestegen tot 22,8 procent in 2016 (voor hoogtechnologisch werk tot 25 procent). Voor arbeid die onderzoek en ontwikkeling inhoudt, mocht de inhouding op de bedrijfsvoorheffing in 2005 65 procent zijn, sinds 2013 is dat 80 procent.
Michel breidt systeem uit
De federale regering-Michel heeft nu ook de normen uitgebreid die deze fiscale gunstmaatregel mogen toepassen. De maatregel geldt nu voor alle bedrijfsvoorheffingen in de sectoren van de koopvaardij, de sleepvaart en de baggerwerken, voor de zeevisserij, voor professionele sportbeoefenaars onder de 26 jaar, voor bepaalde industriezones en reconversiegebieden, voor start-up-bedrijven en voor de sector van de hoogtechnologische producten.
In 2005, het eerste jaar dat deze maatregel van toepassing was, verloor de overheid ongeveer 200 miljoen euro aan fiscale inkomsten. In het jaar 2010 ging het al over 1 miljard euro. Van 2005 tot 2013 gaat het over een opgeteld bedrag van 19 miljard euro.
Het gaat hier over een maatregel die aanvankelijk werd verkocht als ‘steun aan de bedrijven’ zonder een al te grote impact op de staatsinkomsten. Dat werd ooit ook beweerd van het systeem van de notionele aftrek. Beide systemen blijken nu integendeel een zware aderlating te betekenen voor de overheidsfinanciën.
Net als bij de notionele aftrek wordt voor deze vrijstelling geen enkele sociale tegeneis gesteld door de overheid, bijvoorbeeld om meer personeel aan te werven of de ploegenpremies te verhogen. Buiten de hogere inkomsten van de bedrijven hebben deze maatregelen inderdaad geen enkel sociaal voordeel opgebracht.
Is dit systeem principieel al betwistbaar, dan blijkt er bovendien ook veel misbruik van te worden gemaakt. Er wordt bijvoorbeeld meer ingehouden dan toegelaten. Maar tegen dat misbruik wordt nauwelijks opgetreden. De Europese Commissie heeft de Belgische regering al op meerdere onregelmatigheden in het systeem gewezen.
Deze maatregel ontneemt de overheid broodnodige middelen in tijden van zware besparingen, die alleen de sociale uitgaven van de staat treffen en dus de gewone mensen die alleen van hun loon of een sociale uitkering leven.
‘Een dure en ongezonde grap’
De Algemene Centrale van het ABVV vindt deze maatregel dan ook een ‘dure en ongezonde grap’. Het voordeel van de vrijstelling compenseert voor de werkgever een groot deel van de extra-uitgaven voor nacht- en ploegenarbeid. Daardoor wordt dit soort tewerkstelling nog gestimuleerd, terwijl het de officiële beleidskeuze is van de overheid om nacht- en ploegenarbeid zoveel mogelijk onnodig te maken.
Het systeem heeft daarenboven een pervers effect. Een werknemer met een gezin en kinderen ten laste wordt minder zwaar belast door de overheid. Zijn/haar bedrijfsvoorheffing is dus lager. Het percentage dat de werkgever er op afhoudt, brengt de werkgever een lager bedrag op. Hij heeft er dus voordeel bij om eerder alleenstaanden aan te werven of in dienst te houden.
Marco Van Hees, volksvertegenwoordiger van de PVDA en auteur van deze studie vroeg aan de regering om de effecten van dit systeem te evalueren. De voordelen voor de bedrijven zijn duidelijk. Ze kunnen er hun winsten mee verhogen en hun aandeelhouders tevreden stellen. Voordelen voor de werknemer zijn er daarentegen niet.
Daarom eist Van Hees de onmiddellijke afschaffing van dit systeem voor bedrijven die winstgevend zijn. Als grondig onderzoek door de overheid aantoont dat de positieve effecten voor de werknemers zeer klein, onbestaand of nadelig zijn, moet het systeem volledig worden afgeschaft.