Dat het verkiezingssysteem van de VS nogal bizar is, is sinds 2000 iets beter geweten. W. Bush geraakte toen verkozen met een minderheid van stemmen. Dat systeem is sindsdien onveranderd, maar keert zich nu voor het eerst tegen de witte ‘meerderheid’ (die er binnenkort geen meer is). Ook daarom kiezen veel witte middenklassers voor Trump, die namens hen ’the system is rigged’ roept
In de VS moet een burger zelf de stap zetten naar het gemeentehuis om zich in te schrijven in het kiesregister van het kiesdistrict waar hij/zij woont. In een land waar identiteitskaarten en centraal bevolkingsregister niet bestaan, is het echter niet altijd evident om te bewijzen wie je bent. Het zal niemand verbazen dat dat in de praktijk vooral een probleem vormt voor niet-witte minderheidsgroepen (en voor arme blanken).
Welvarende middenklassers met een vaste baan en een vaste woonplaats hebben er geen last van. Ze zijn goed opgeleid, kennen de regels, hebben de assertiviteit om voor hun rechten op te komen, weten de juiste documenten te vinden en moeten zo goed als nooit de confrontatie aangaan met onwillige overheidsambtenaren, die meestal toch tot hun eigen maatschappelijke klasse behoren en in hun buurt wonen.
Voor niet-blanke minderheden en voor arme marginale witte Amerikanen is registratie als kiezer daarentegen altijd problematisch geweest. Daar ging onder meer de strijd voor gelijke burgerrechten van de jaren 1960 over. Lokale overheden in de deelstaten gebruikten allerlei listen om vooral Afrikaans-Amerikanen, maar ook arme witte Amerikanen te ontmoedigen om zich als kiezer te registreren.
Een aantal voorbeelden: alvorens de formulieren voor registratie werden overhandigd, moesten kandidaat-kiezers ‘leestesten’ afleggen, een inschrijvingstaks betalen, formulieren bleken net niet meer voorradig, de betrokken loketbediende is die dag net niet aanwezig, het enige kantoor voor registratie is aan de andere kant van de stad in een witte wijk enzovoort. Als dat allemaal niet hielp, waren er nog altijd meer directe methodes, zoals fysieke bedreigingen door racistische ambtenaren en politie.
Voting Registration Act
Democraat President Johnson (1963-1968) was een Zuidelijke racist, maar ook een opportunistische machtspoliticus. Als de zwarte activisten voor burgerrechten stemrecht eisten, konden ze maar beter voor hem stemmen. Johnson werd geconfronteerd met grote sociale protesten en met het binnenlands verzet tegen de oorlog in Vietnam, waarbij disproportioneel veel zwarte soldaten omkwamen of gewond werden. Dat waren toen nog dienstplichtigen.
Vooral rijkere blanken wisten die dienstplicht te omzeilen. De zwarte Vietnamveteranen en hun families eisten voor hun inzet in Vietnam ook politieke rechten in eigen land op. Bovendien zat de VS met een imagoprobleem in het buitenland. Afrikaanse landen weigerden samen te werken tegen het ‘communisme’ zolang de rassendiscriminatie in de VS doorging. Johnson besloot dus de toegang tot het kiesrecht voor zwarten te vergemakkelijken.
De Voter Registration Act van 1965 gaf in één klap zeven miljoen Amerikanen de kans om voor het eerst te gaan stemmen. De wet beperkte de mogelijkheid voor de deelstaten om telkens weer nieuwe restrictieve regels in te voeren voor registratie als kiezer. De racistische tegenreactie was echter onmiddellijk.
Staten zoals Florida waren er snel bij om de wet alsnog te omzeilen en nieuwe belemmeringen in te bouwen. Net als vele andere staten besliste Florida toen om het stemrecht voor veroordeelde personen af te schaffen, ook voor kleine veroordelingen. In 2000 waren er bijvoorbeeld zwarten in Florida die niet mochten stemmen, omdat ze ooit waren veroordeeld in de jaren 1950 voor zaken als het zitten op een bank die uitsluitend voor blanken was, of omdat ze waren opgepakt bij een betoging voor burgerrechten tegen het gescheiden openbaar vervoer.
Eén op vier zwarte volwassenen mag in Florida niet stemmen omdat ze ooit een veroordeling hebben opgelopen, dat hoeft dus niet eens een zware straf te zijn. Armoede en delinquentie, gecombineerd met een hardere aanpak van dezelfde misdrijven naargelang de kleur van de betrokkene, maakt dat Afrikaans-Amerikanen in Florida met 15 procent van de bevolking 54 procent van de gevangenisbevolking uitmaken. Ongeveer 500.000 Amerikaanse staatsburgers, waarvan de helft zwarten, de andere helft marginale blanken in trailer parks, mogen in Florida niet deelnemen aan verkiezingen.
Nog 13 andere staten hanteren dat systeem, wat het totaal aantal burgers, dat niet meer mag stemmen in de VS, op meer dan 4 miljoen brengt. In de andere 37 staten behoudt een veroordeelde wél zijn stemrecht (soms pas na het uitzitten van zijn/haar straf). De regels voor deelname aan presidentsverkiezingen verschillen dus van staat tot staat. Burgers die ooit een veroordeling opliepen in een staat waar zij hun stemrecht niet verliezen, maar emigreren naar een staat waar dat wel het geval is, verliezen daar alsnog hun stemrecht.
Zwarte Amerikanen stemmen voor meer dan 90 procent Democratisch. Het kan dus verbazend lijken dat de Democraten niet pogen deze discriminerende praktijken af te schaffen. Hillary Clinton bijvoorbeeld wil niet weten van een wijziging van de wetgeving op dat vlak: “Mensen die niets misdaan hebben ondervinden daar geen hinder van”. Haar echtgenoot president Bill Clinton (1993-2001) heeft als gouverneur van de staat Arkansas (1983-1992) altijd geweigerd om iets aan de regels voor kiezersregistratie in zijn staat te veranderen.
De 13 staten die deze racistische wetten nog toepassen, worden zowel door Democratische als Republikeinse meerderheden en gouverneurs bestuurd. Democratische electorale meerderheden zijn er zo groot dat ze geen enkele behoefte hebben aan het uitbreiden van het stemrecht naar etnische minderheden. Dergelijke initiatieven drijven toch maar blanke stemmen naar de Republikeinen.
Ras, godsdienst en partijkeuze
Bij het toepassen van de restricties blijken bovendien bijzonder veel administratieve ‘fouten’ te worden gemaakt, steeds in het nadeel van de burgers, nooit omgekeerd. De selectie van niet gerechtigde kiezers op de lijsten wordt daarenboven gefaciliteerd door een aantal vereisten van het registratiesysteem.
Als een van de enige landen ter wereld is een burger in de VS bij registratie van documenten (niet alleen de kieslijsten, ook voor rijbewijs en andere zaken) verplicht zijn ‘ras’ en godsdienst in te vullen. Voor de registratie als kiezer moet de burger bovendien D (Democraat), R (Republican) of NP (non-partisan) invullen. Met andere woorden, in de VS staat een kiezer op de kiezerslijsten vermeld met zijn partijkeuze. Dat laat controleurs toe heel selectief om te gaan met de eliminatie van kiezers op de lijsten.
Overheden zijn daarenboven niet verplicht om de betrokken burgers er van op de hoogte te brengen dat ze van de lijsten zijn geschrapt. Heel wat kiezers stellen dat pas vast wanneer ze aan het kiesbureau worden geweigerd. Je krijgt ook geen oproepingsbrief in de bus met vermelding van het kiesbureau waar je moet gaan, dat zoek je zelf maar uit. In zwarte wijken veranderen Republikeinse en Democratische besturen die bureaus regelmatig van plaats. Het gebeurt dus wel meer dat kiezers een uur in de rij staan om vast te stellen dat ze ergens anders heen moeten.
Staten laten het controleren van die kiezerslijsten bovendien over aan privé-bedrijven, die in de realiteit werken volgens selectieve instructies van overheidsambtenaren, maar de overheid de kans geven om neutraliteit voor te wenden. Zo geven die ambtenaren dikwijls de instructie om alle personen met dezelfde naam te schrappen, terwijl slechts één van hen een misdrijf heeft begaan. Dat dat racistisch wordt toegepast, blijkt onder meer uit het feit dat witte naamgenoten niet geschrapt worden.
Men mag bij dit alles niet vergeten dat in de VS overheidsambtenaren op alle niveaus een partijkleur hebben. In staten, steden, gemeentes, districten (counties) waar één partij het al jaren voor het zeggen heeft, zijn zowat alle ambtenaren ook partijleden. Bovendien worden in de VS de kiesverrichtingen, zoals het plaatsen van de stembureaus, de kiescomités die de stemming organiseren en de telbureaus door de partij aan de macht bemand.
Dat betekent dat de tellingen door de leden van één partij worden gedaan. In de praktijk leven de Amerikaanse burgers in ongeveer 40 van de 50 deelstaten in een éénpartijstaat. Alleen in de swing states (zie hierover het artikel Absenteïsme en 10 swing states zullen Trump of Clinton president VS maken), waar het machtsevenwicht min of meer gelijk is, heb je nog enigszins een consensus of een wederzijdse vorm van controle op de verrichtingen van de overheid.
Tevredenheid bij de meerderheid
Dat ambtenaren dus openlijk politiek gekleurd zijn, geeft zo goed als geen problemen in wijken, steden en staten waar de meerderheid van de bevolking dezelfde politieke opinies heeft. Wie daar tot een minderheid behoort, is echter gezien. In de meeste staten van de VS wordt daar niets tegen gedaan.
Soms hoor je in commentaren tijdens de verkiezingen dat Afrikaans-Amerikanen heel enthousiast deelnemen aan de verkiezingen (zoals de twee vorige malen voor Obama). Dat is misschien wel zo. De langere wachtrijen in zwarte wijken zijn echter vooral te wijten aan het feit dat er veel minder kiesbureaus worden voorzien in verhouding tot de bevolking dan in witte wijken.
Er wordt ook regelmatig ingespeeld op de onwetendheid die burgers hebben over hun rechten. Zo verdelen Republikeinse partijleden pamfletten in zwarte wijken waarop staat dat burgers hun uitstaande verkeersboetes moeten betalen voor ze mogen stemmen – dat is niet waar, maar het schrikt mensen af. Personen in een op de politie lijkend uniform gaan de wachtrijen af en controleren of de kiezers wel een geldig identiteitsbewijs hebben. De echte politie kijkt passief toe. Het zijn zeker geen praktijken die algemeen voorkomen, maar ze bestaan in voldoende aantal om van verkiezingsfraude te spreken.
(Een waslijst van praktijken om zwarte kiezers te ontraden deel te nemen of om hun kiesrecht af te nemen vind je in het gratis e-boek van Onderzoeksjournalist Greg Palast: gratis boek over VS-verkiezingsfraude.)
Buiten de swing states, dat wil zeggen in de overgrote meerderheid van de Amerikaanse staten, is er met andere woorden een stilzwijgende consensus tussen de twee machtspartijen om het systeem niet aan te passen. Het werkt immers naar ieders tevredenheid…
Internationale monitoring van verkiezingen
Democratisch President Carter (1977-1981) richtte na zijn mandaat als president in 1982 het Carter Center op. Dat centrum organiseert onder meer monitoring van verkiezingen in andere landen. In 2002 kreeg hij voor het werk van zijn organisatie de Nobelprijs voor de Vrede. Toen hem in een interview werd gevraagd waarom hij geen electorale monitoring doet in eigen land, was zijn antwoord kort:
“Dat gaat niet. Het verkiezingssysteem van de VS voldoet niet aan de basisvereisten van wat een fair en transparant verkiezingsproces hoort te zijn.” Carter bevestigde tevens dit pas ingezien te hebben nadat hij in het buitenland begon te werken met zijn organisatie, oorspronkelijk met het idee de ‘goede’ Amerikaanse waarden te verspreiden. Zijn werk in het buitenland bracht hem er ook toe voortaan te pleiten voor de afschaffing van de doodstraf en voor een ander beleid tegenover Israël.
De VS is eveneens het enige land in de geïndustrialiseerde westerse wereld dat buitenlandse verkiezingsmonitoring verbiedt. Waarnemers van de VN, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa OVSE (waar de VS en Canada lid van zijn) en de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) wordt verboden kiesbureaus en telbureaus te bezoeken. Meerdere malen werden monitoren die dat toch poogden, aangehouden voor ’trespassing’ en voor inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de VS.
Interne kritiek op het systeem
Men kan zich terecht de vraag stellen waarom de Amerikaanse bevolking een dergelijk systeem blijft aanvaarden. Eigenlijk is dat niet zo, maar ze komen zo goed als nooit in de media. Er zijn wel degelijk ontelbare organisaties en activisten geëngageerd in de strijd voor een eerlijker verkiezingsproces. De informatie voor dit artikel komt voor de volle 100 procent uit exclusief Amerikaanse bronnen. Die zijn zeer degelijk, maken een grondige analyse van dat systeem en formuleren alternatieven.
De VS is echter voor een groot deel een gedepolitiseerde samenleving, waar sociaal engagement zich enkel vertaalt in ‘charity’ op lokaal niveau. Uit de massamedia kan de bevolking ook zo goed als geen degelijke informatie krijgen over het systeem. Voor de media zijn de verkiezingen een belangrijke bron van inkomsten.
Tegelijk zijn de VS wel degelijk een zeer vrij land, waar iedereen zich kan uiten zoals hij wil, niet dat dat enige impact heeft. De VS is vooral een land waar de publieke opinie van de armste helft van de bevolking irrelevant is voor de politieke en economische elite. Uit opiniepeilingen blijkt telkens weer dat de gemiddelde Amerikaan het politieke systeem inherent onrechtvaardig vindt.
Dat verkiezingen gemanipuleerd worden vindt de andere helft daarentegen geen probleem. Het resultaat garandeert immers hun machtspositie. Het witte en welvarende deel van de Amerikaanse bevolking vaart wel bij dit systeem. Bovendien beseffen de meeste Amerikanen niet dat er ook andere systemen bestaan om politieke vertegenwoordigers te kiezen. Tenminste, dat was tot voor kort zo, er zijn echter kapers op de kust.
Donald Trump: een ander paar mouwen
De kandidatuur van Donald Trump is ongewoon voor een systeem dat in het verleden structureel ten voordele van de witte meerderheid werkte. De witte middenklasse is echter zijn overmacht aan het verliezen. Er zijn meer en meer etnische minderheidsgroepen die er in slagen door te breken in het politieke systeem en het in hun voordeel weten te gebruiken. De witte angst om die overmacht te verliezen, is een deel van de verklaring voor het succes van een figuur als Donald Trump.
Wanneer Trump zegt dat het systeem ‘rigged’ (getrukeerd) is, heeft hij in feite gelijk, maar niet om de redenen die hij poneert. Het systeem was altijd al rigged, maar dan ten voordele van de witte middenklasse en de elite. Dat is nu aan het veranderen. Wat Trump zegt moet je als volgt vertalen:
“Mensen, de ‘anderen’, zijn ons systeem aan het overnemen. De methodes die er in zaten om ons aan de macht te houden zijn ze nu in hun voordeel aan het ‘misbruiken’. Dat kan toch niet de bedoeling zijn!”
Trump insinueert ook dat het systeem ten voordele van de Democraten werkt. Niets is minder waar. Het systeem bevoordeelt Democraten én Republikeinen tegenover elke andere partij of beweging die het tweepartijensysteem wil doorbreken. Trump is echter een outsider in de partij waarvoor hij deelneemt aan de verkiezingen. Een groot deel van de eigen partij-elite is tegen hem. Dat is ongewoon. Hij heeft dus wel reden om te vrezen voor de consequenties van het huidige kiessysteem, als de elites van beide partijen tegen hem zijn.
‘Historische’ verkiezingen om de vier jaar
Dat deze presidentsverkiezingen historisch belangrijk zouden zijn, is een mantra dat al sinds de verkiezing van John Kennedy in 1960 om de vier jaar wordt gerecycleerd. Misschien wordt het ditmaal wel echt zo, maar dan niet om redenen die we kunnen toejuichen.
De Amerikaanse kiezer heeft twee keuzemogelijkheden: een keiharde antisociale neoliberaal die niet moet weten van openbare gezondheidszorg, pleit voor meer fracking, vrijhandelsakkoorden en een uitbreiding van de doodstraf, en die niet kan wachten om een nieuwe oorlog te beginnen in Syrië wat het gevaar van een rechtstreekse confrontatie met Rusland inhoudt, of een gevaarlijke idioot die sociaal-economisch voor meer van hetzelfde staat, op ethisch vlak de klok wil terugdraaien met een ruw openlijk racisme dat vriend en vijand verbaast en op buitenlands vlak compleet onvoorspelbaar is…