Decodeer het neoliberalisme met het ‘Klein lexicon van het managementjargon’

Klein lexicon van het managementjargon
FacebooktwitterFacebooktwitter

Onze ‘kostenefficiënte’ besparingen, hun ‘marktconforme’ bonussen? Rudi Laermans, Lieven De Cauter en Karel Vanhaesebrouck ontrafelden het jargon van de media-politiek-economische elite. Geen boek om te ‘lezen’ maar om steeds bij de hand te hebben om ronkende verklaringen te ‘vertalen’ naar hun echte betekenis. Hoort op elk bureau en huistafel, klaar voor gebruik.

Auteurs Rudi Laermans, Lieven De Cauter en Karel Van Haesebrouck verzamelden de hippe buzzwords van de economische elite in een handig Klein lexicon van het managementjargon. De ondertitel maakt verdere uitleg overbodig. Dit is Een Kritiek van de nieuwe newspeak.

Newspeak

Klein lexicon van het managementjargonVoor wie het niet weet. ‘Newspeak’ is een woord dat werd uitgevonden door George Orwell in zijn bekendste werk ‘1984′ (en wie dit boek nog niet kent, of alleen van horen zeggen: kopen en lezen, nog altijd relevant). Newspeak is “spreek- of schrijftaal die de betekenis van woorden verandert om mensen ertoe te brengen op een bepaalde manier te denken”.

In hun inleiding geven de auteurs een woordje uitleg over de ideologie van het neoliberalisme, waarschijnlijk de eerste wereldomvattende ideologie die zijn eigen bestaan ontkent, meer nog, de ontkenning van het eigen bestaan is er een essentieel onderdeel van. Een voorbeeldje: een goede neoliberaal zegt niet ‘sociale uitbuiting’ maar ‘individuele verantwoordelijkheid’.

De auteurs doen meer dan de modewoorden ontrafelen tot hun echte betekenis. Hun boek gaat over ‘de axioma’s die niet in vraag worden gesteld, bijvoorbeeld dat alles en iedereen als een bedrijf kan worden gerund’. Ze beperken zich ook niet tot de ‘vaste waarden’ van het jargon, maar verkennen ook enkele nieuwkomers, zoals ‘draagvlak’ of ‘cocreatie’.

“Dit boekje is gebaseerd op de eenvoudige stelling dat de economisering van alles… een cruciale pijler vormt van de neoliberale hegemonie of de overheersing van het marktfundamentalisme.”

Een dagelijks werkinstrument

Neen, dit is geen boek om te ‘lezen’ om daarna in de boekenkast te verzeilen. Lees de inleiding en het nawoord (zeer herkenbare verwijzingen naar onder meer de vermarkting van sectoren die helemaal niet in de markt thuishoren: gezondheidszorg, onderwijs, sociale huisvesting…). Grasduin daarna wat door de inhoudstafel met de volledige lijst van besproken termen. Hou dit essentiële woordenboek voortaan bij de hand, naast je laptop, naast de tv, naast de krant en vergelijk. Hiermee herleid je de prietpraat tot zijn ware dimensie.

Voetnoten, die pagina’s achteraan voor die ene zeldzame nerd die elke voetnoot naleest? Niet hier. Deze voetnoten zijn zeer nuttig. De voetnootlezer vindt er een hele reeks aan uitstekende naslagwerken voor verdere studie. Lezen dus die voetnoten.

‘Bezuinigen’

Ter illustratie één sprekend voorbeeld uit het boek: bezuinigen (pagina 30-31/de → pijltjes in de tekst verwijzen naar andere woorden in het lexicon).

bezuinigen (bezuinigingspolitiek): ‘bezuinigen’ is een uitdrukking die vaak wordt gebruikt in combinatie met de woorden ‘noodzakelijk’ (→ TINA) en →‘efficiëntie’. Bij bezuinigingen wordt bespaard op de voorziene kosten of uitgaven: bezuinigen is synoniem van  afslanken, krimpen, beperken, snoeien, besparen, inleveren,  korten, matigen, miniseren, minder uitgeven of versoberen. De besparingen slaan op directe geldelijke middelen, infrastructuur, personeel en andere ‘resources’. De retoriek van → efficiëntie moet daarbij vaak verdoezelen dat op → effectiviteit of doeltreffendheid wordt ingeleverd: we kunnen hetzelfde (of zelfs meer) met minder middelen doen. Dat wordt beweerd, maar over de feitelijke uitkomsten wordt gezwegen. Of ze worden zodanig gekaderd dat de minnen alsnog in plussen veranderen: door het sluiten van twee deelbibliotheken kan de hoofdbibliotheek een uur langer openblijven – maar dat honderden mensen voortaan langer onderweg zijn en drie medewerkers werden ontslagen, wordt niet vermeld.

Bezuinigingen worden van overheidswege of binnen organisaties gewoonlijk als noodzakelijk, ja onvermijdelijk voorgesteld (→ TINA): ofwel bezuinigen, ofwel dreigt veel erger – de voorspelling van een gewis failliet is nooit ver weg (zie de ‘Griekse saga’). Bezuinigingspolitiek actualiseert zo het aloude mythische denken: ze brengt de idee van het noodlot opnieuw binnen in een hypermoderne context, die net doordrongen is van  keuzemogelijkheden en van het besef van contingentie: de gedachte dat alles anders kan. Een en ander kan niet zonder een meestal gekwadrateerde → framing: we hebben het noch over de oorzaken van de voorgestelde bezuinigingen (zoals manifest verkeerde beslissingen in het verleden), noch over het bredere perspectief (dat per definitie een debat mogelijk maakt over alternatieven). Bij elk kosten/baten-plaatje is langs beide kanten een discussie mogelijk in termen van → effectiviteit (de nagestreefde doelen of waarden) en → efficiëntie (de ingezette middelen). Bij bezuinigingspolitiek geldt daarentegen in de regel een strikte budgettaire logica die vertrekt van de actuele kosten en baten als onomstotelijk geven, zonder dat ook de achterliggende premissen in beeld komen. Het bestaande geldt als maatstaf, maar dat wordt  niet hardop gezegd. Bezuinigingspolitiek is daarom haast altijd het tegendeel van politiek, aangezien die per definitie berust op de discussie over alternatieven aan de hand van uiteenlopende ideologische opties. Daarom sluit ze naadloos aan bij de idee van → goed bestuur.

© 2016 EPO, Rudi Laermans, Lieven De Cauter en Karel Vanhaesebrouck

Suggestie aan de auteurs: voeg er in een volgende druk ook ‘vrijhandel’ en ‘vrijhandelsakkoord’ bij, en ‘wij’ (niet het ‘wij’ van ‘u en ik’ maar het ‘wij’ van ‘wij alle winsten en jullie het werk’).

Rudi Laermans, Lieven De Cauter, Karel Vanhaesebrouck. Klein lexicon van het managementjargon. EPO, Antwerpen, 2016, 207 pp. ISBN 978 94 6267 095 2