Op 23 februari 1967 verscheen de allereerste politieke commentaar van Noam Chomsky in ‘The New York Review of Books’. ‘The Responsibility of Intellectuals‘ was een directe aanval op de Amerikaanse intelligentsia en hun bereidwilligheid om ongenuanceerd de oorlog tegen Vietnam goed te praten. Het is niet bij dat ene artikel gebleven. Een terugblik en een vergelijking met vandaag.
In 1967 was Noam Chomsky amper 39 jaar oud en had hij reeds een enorm prestige opgebouwd als geniaal taalwetenschapper, vernieuwer van de linguïstiek, de studie van de menselijke faculteit om te kunnen communiceren in voor anderen verstaanbare klanken, iets wat de mens van alle andere diersoorten onderscheidt.
Zijn doctoraatsthesis had hem een vaste benoeming in het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology opgeleverd. Zijn eerste boek over taalwetenschappen Syntactic Structures van 1957 was een complete wetenschappelijke vernieuwing, die alle bestaande wetenschappelijke paradigma’s over taal verving door de totaal nieuwe theorie van de transformationele generatieve grammatica. Het bracht hem de eretitel op van “vader van de moderne linguïstiek”.
Een eerder bescheiden start slaat in als een bom
Noam Chomsky was van in zijn jeugd reeds politiek zeer bewust, hij volgde alles op de voet, ging naar betogingen en meetings tegen de oorlog in Vietnam maar bleef daarbij eerder afzijdig. Hij was er, maar nam nooit het woord. Hij had drie opgroeiende kinderen die zijn eerste zorg waren. “Het idee dat ik mijn baan kon verliezen met politieke actie was in die tijd allesbehalve fantasie.”
Toen hij de vraag kreeg om een artikel te schrijven over de rol van intellectuelen (waar toen nog vooral academici mee werden bedoeld) aarzelde hij aanvankelijk, tot hij met deze tekst kwam die niet helemaal beantwoordde aan wat de uitgevers van The New York Review of Books hadden verwacht, maar toch publiceerden. (In 1967 was The New York Review of Books nog een wekelijkse boekenbijlage bij de krant The New York Times, nu is het een afzonderlijk tweewekelijks literair tijdschrift.)
Hij werd in één klap een van de leidende Amerikaanse intellectuele stemmen tegen de oorlog in Vietnam. In zijn artikel distantieerde hij zich van andere intellectuelen die zich eveneens uitspraken tegen de oorlog. Hij verwierp hun argumenten dat de ‘oorlog niet kon worden gewonnen’, te ‘kostelijk was voor de VS’, de ‘prijs te hoog’ was of dat ‘de gestelde doelstellingen niet konden worden bereikt’. Volgens hem was de oorlog gewoon moreel verkeerd en onaanvaardbaar, de VS had geen enkel recht om zich militair te gaan moeien in andere landen. Hij aanvaardde de zogenaamde nobele doelstellingen achter die oorlog niet.
Het artikel zelf kan je vandaag herlezen als een boeiend tijdsdocument in zijn historische context. Je kan er echter niet naast kijken, dit staat nog steeds als een huis en heeft niets van zijn actualiteitswaarde verloren.
Vervang Vietnam door Afghanistan, Irak, Libië, Syrië, vervang ‘de strijd tegen het communisme’ door ‘de strijd tegen de terreur’ en het artikel is zo klaar voor nieuw gebruik. Lees hedendaagse commentatoren, lees hun pseudo-neutrale analyses en opinies over het Europees besparingsbeleid, over de oorlogen die de VS en de EU voeren in het Midden-Oosten, lees hoe de agressie van Rusland en China als een evidentie wordt voorgesteld (die niet moet worden bewezen), waartegen ‘wij’ dan het hogere goed van het immer goedbedoelende westen stellen (dat evenmin moet bewezen worden) en je ziet de mechanismen terug die Chomsky in 1967 beschreef.
Waarom schrijft hij toch zoveel onzin?
In 1967 sloeg het artikel in als een bom. Zeer weinig academische collega’s traden hem bij. De New York Times (de krant van de boekenbijlage waarin het artikel verscheen) weerde hem voortaan uit zijn boekenbijlage en uit de krant. Dat is tot vandaag zo. Boeken van Chomsky worden er ofwel verzwegen, ofwel heel negatief gerecenseerd. Brieven van Chomsky die wijzen op feitelijke fouten en verdraaiingen worden steevast genegeerd.
Eén collega-academicus drukte zijn verontwaardiging op een heel bijzondere manier uit. In het artikel met de veelzeggende titel The Chomsky Problem schreef boekrecensent Paul Robinson op 25 februari 1979: “Men kan argumenteren dat Chomsky waarschijnlijk de meest belangrijke levende intellectueel is.” Aanleiding was de publicatie van Chomsky’s boek Language and Responsibility, waarin hij verder de these uitwerkte van de met het systeem samenwerkende intellectueel – en dan vooral de academici van de ‘sociale wetenschappen’, die hij moreel bankroet noemde.
Dat citaat hierboven wordt door vele volgers van Chomsky nog regelmatig aangehaald om hem te eren. Het staat ook op de achterflap van enkele van zijn boeken. Als dat bij inleiding van zijn lezingen wordt aangehaald, laat Chomsky zelf nooit na om er op te wijzen dat zijn uitgevers voor begrijpelijke publiciteitsredenen nogal selectief zijn met dat citaat. Paul Robinson schreef verder in zijn recensie immers: “Omdat dat inderdaad zo is, hoe kan hij dan dergelijke vreselijke nonsens zeggen over het Amerikaanse buitenlands beleid.”
Eerder dan het met hem oneens te zijn en bijvoorbeeld tegenargumenten te geven toonden de meeste Amerikaanse intellectuelen vooral verontwaardiging dat Chomsky een dergelijke mening had en ze zo openlijk uitte. Dat hoorde gewoon niet. Chomsky werd voortaan geweerd in kranten, tijdschriften en verscheen slechts een zeldzaam aantal keren op praatshows van de openbare zender, zo goed als nooit op commerciële zenders.
Talkshowhost Bill Maher zei ooit op een onbewaakt moment tijdens een van zijn shows, dat hij van zijn lezers voortdurend de vraag kreeg om Noam Chomsky uit te nodigen. Hij legde echter niet uit waarom hij dat niet deed. Eén keer had hij wel een zeer kort live-telefoongesprek met hem, waarbij hij het luid applaus van het studiopubliek niet kon negeren. Hij stelde Chomsky geen enkele kritische vraag en bedankte hem even kort om ‘out of the box‘ te denken, zonder verdere commentaar.
Nuchtere analyse versus ideologisch gedreven nonsens
The responsibility of Intellectuals werd in 1969 een van de acht hoofdstukken van zijn allereerste politieke boek American Power and the New Mandarins. Daarin ontwikkelde hij verder zijn these dat de Amerikaanse intellectuele klasse in de universiteiten en in de regering mee verantwoordelijk is voor de wreedheden die het Amerikaans leger in Vietnam heeft begaan. (Het boek werd in 2002 opnieuw uitgegeven).
De ‘nieuwe mandarijnen’ zijn de intellectuelen die beweren dat ze slechts neutrale en waardenvrije commentaar leveren. Deze ‘nuchtere technocratische analisten’ die het beleid slechts vanuit een onthechte wetenschappelijk gefundeerde kijk becommentariëren zetten zich af tegen intellectuelen die zich door waarden en ideologie laten misleiden en geen afstand kunnen nemen van hun vooringenomen politieke ideeën. Die laatsten noemen zich zowaar ‘dissident’, een titel die in een vrij land als de VS (en in de EU) uiteraard nonsens is.
De ‘mandarijnen’1 in die titel refereren naar de hogere ambtenaren en adviseurs van de Chinese keizers. Tot aan de val van het keizerrijk in 1905 werden daar de ambtenaren mee bedoeld die na rigoureuze examens promotie maakten in het immense administratieve apparaat van het enorme Chinese rijk. Zij vormden in feite een aparte maatschappelijke klasse.
De val van het Chinese keizerrijk wordt voor een deel verklaard door het feit dat de mandarijnen voor het behoud en de toename van hun privileges in de Chinese maatschappij minder en minder echte adviezen gingen geven aan de keizer, maar meer en meer die dingen zeiden waarvan ze (al dan niet terecht) meenden dat de keizer die graag zou horen, in plaats van te zeggen wat ze echt meenden.
Hoeft het nog gezegd, Chomsky verwerpt de (meestal onuitgesproken) premisse dat Europa en de VS (het ‘westen’) moreel hoogstaand zouden zijn of dat machthebbers in die staten enkel en alleen goede morele intenties zouden hebben. Integendeel, zij hebben alles gemeen met eender welke machthebbers in eender welk machtssysteem: “Eender welke groep met toegang tot macht en rijkdom zal een ideologie rond zichzelf creëren die de stand van zaken goedpraat met de bewering dat zij alleen maar het algemeen belang nastreven.”
Het begin van 50 jaar politieke commentaar
In latere interviews verklaarde Chomsky dat hij zich op voorhand goed bewust was dat dit artikel hem geen vrienden zou maken in de academische kringen, vooral dan in de menswetenschappen. Bovendien realiseerde hij zich dat hij voortaan zou gevraagd worden om zich meer openlijk uit te spreken en bijvoorbeeld zijn openlijke steun uit te spreken voor kandidaat-soldaten die hun oproepingsbrief verbrandden, wat in 1967 niet zonder risico’s was voor zijn academische loopbaan.
Ook heel wat gewone Amerikaanse lezers van het artikel waren geschokt. Het beeld dat Chomsky schetste van hun land was immers niet dat wat ze op school hadden aangeleerd. Het idee dat de VS een gewoon imperium zijn zoals alle voorgaande, ging radicaal in tegen hun zelfbeeld van een moreel hoogstaand land, dat niet anders dan goede bedoelingen heeft in het buitenland en hoogstens wat kritiek verdient, omdat er “blunders” worden gemaakt, omdat er “overdreven” wordt “gereageerd’ (nooit “geageerd”).
Chomsky daarover: “Is de zuiverheid van Amerikaanse motieven een zaak die boven elke discussie verheven is, of is dat niet relevant voor discussie? Moeten beslissingen echt overgelaten worden aan ‘experts’ met contacten in Washington?”
In 2016 publiceerde uitgever Metropolitan Books een verzameling van recente essays, opinies en samenvattingen van lezingen in het boek Who Rules the World?. In het eerste hoofdstuk The Responsibility of Intellectuals, Redux blikt Chomsky terug op dat eerste essay van 1967: “Zij die netjes in de rij gaan staan ten dienste van de staat worden typisch geprezen door de algemene intellectuele gemeenschap, terwijl zij die weigeren in dat lijntje te lopen worden afgestraft.” (Zie de recensie Noam Chomsky: “Who Rules the World?, voorlopig nog steeds de VS.) Dat boek verschijnt in de loop van mei 2017 in Nederlandse vertaling als De Chomsky Papers.
De nieuwe mandarijnen van vandaag
De nieuwe mandarijnen zijn er nog steeds. Je vindt ze in columns, opinies, analyses, interviews overal in de media. Ze verschijnen om de haverklap in talkshows, waar ze ‘nuchtere commentaar’ geven, waarin ze uitleggen waarom ‘wij de morele plicht’ hebben om in het Midden-Oosten militair tussenbeide te komen en die verontwaardigd zijn over de “ideologische” commentatoren die durven beweren dat wij daar militair optreden omwille van de “controle over de energiebronnen van het Midden-Oosten”.
In een sinds mei 1968 en Watergate hippe pseudo-rebelse stijl verdedigen zij het status quo van het Europese besparingsbeleid en van de oorlogen in het Midden-Oosten. Zij praten over hoe Russische ‘agressie’ moet worden gecounterd met nieuwe uitgaven voor defensie en hebben het over de ‘opdrachten’ van de NAVO. Zij werken voor ‘politiek ongebonden denktanks’, denken louter vanuit hun academische discipline, hebben tonnen ‘ervaring’, zij zijn de nuchtere economen die wijzen op de noodzaak dat ‘wij nu eenmaal moeten besparen’ enzovoort.
Chomsky is verre van de enige Amerikaanse stem die tot kritisch denken aanzet. Het Amerikaanse progressieve landschap bevat in 2017 talrijke andere briljante stemmen. Die vinden ruim gehoor in de kleine alternatieve media, iets wat in 1967 nog geen optie was. Chomsky is wel nog steeds de meest bekende, de meest charismatische en de meest productieve.
50 jaar na zijn eerste politieke artikel is hij onverminderd actief. Tot vandaag ontdekken jonge mensen zijn ideeën en gedachten. Hij blijft bomvolle zalen trekken. Zijn boeken blijven heruitgegeven worden. (Zie Boeken Noam Chomsky zijn als goede wijn, beter met de jaren).
Op 7 december 2017 wordt Noam Chomsky 89 jaar. Op de vraag hoe hij het volhoudt was zijn korte antwoord: “Ik heb er zelf geen flauw idee van, het is een beetje als fietsen denk ik, ik blijf trappen, omdat ik anders omval wanneer ik stop.” Dat hij nog een paar jaar mag blijven fietsen.
Chomsky’s meest recente boek ‘Who Rules the World?’ verschijnt in mei 2017 in Nederlandse vertaling als ‘De Chomsky Papers’.
1 Niets te maken met de citrusvruchten met dezelfde naam. Waarschijnlijk een verbastering van het Portugese woord ‘mandados’ (‘zij die bevelen geven’), zoals zij werden beschreven in oude Portugese kronieken over het Chinese keizerrijk. Zelf noemden de Chinese topambtenaren zich niet zo. Zij beschouwden Portugezen en andere witte mensen overigens als inferieure barbaren.