Zowat alle Europese media scharen zich achter de Nederlandse beslissing om een Turks minister te verbieden een campagnetoespraak te houden in het Turks consulaat in Nederland. Zonder historische achtergrond en ruimere context kan over deze zaak echter geen degelijk oordeel worden geveld.
Wie enkel en alleen de gebeurtenissen van de voorbije weken als referentiekader neemt kan tot een gemakkelijke conclusie komen. Turkije heeft geweigerd te overleggen met de Nederlandse autoriteiten over de aanwezigheid van Turkse politici om campagne te voeren voor het komende Turkse referendum van 16 april 2017. Bovendien heeft Turkije met sancties gedreigd tegen Nederland nog voor deze onderhandelingen afgerond waren. Nederland heeft daarom juist gehandeld door ophitsende bijeenkomsten van Turkse politici in Nederland te verbieden.
Eerst en vooral dit: campagnes van politici in het buitenland zijn helemaal niet uitzonderlijk. Meestal zijn ze zo routineus dat ze niet eens worden opgemerkt. Er zijn alleen al in Brussel organisaties van Fransen, Amerikanen, Zweden, Nederlanders, Britten, Argentijnen, Brazilianen, Indiërs en ja, van Turken (en nog vele anderen) die avonden en lezingen organiseren waar ze politici van hun thuisland uitnodigen, vooral (maar niet uitsluitend) in de aanloop naar verkiezingen. Dat is zo in alle EU-hoofdsteden en andere grotere steden. Ook Turkse politici hebben dat altijd al gedaan.
Verkiezingskoorts
Het enige dat de huidige heisa onderscheidt van deze ‘gewone’ verkiezingsactiviteiten is de specifieke context waarin het zich voordoet. Zowel in Turkije (op 16 april) en Nederland (op 15 maart) worden binnenkort verkiezingen gehouden. Bovendien, een van de Nederlandse politieke partijen, de PVV van Geert Wilders, heeft van xenofobie tegen onder ander de Turkse minderheid in Nederland, zijn voornaamste thema gemaakt. Omdat hij daarmee blijkbaar goed scoort in de peilingen vindt de Nederlandse eerste minister Mark Rutte het nodig niet minder te doen.
In Turkije is ondertussen ook een en ander aan de gang. De Turkse bevolking mag bij referendum beslissen of hun land de parlementaire democratie inruilt voor een presidentieel systeem met sterke executieve macht. Huidig president Erdogan verdedigt dit idee al sinds hij eerste minister werd in 2001. Zelf stelt hij dat zijn ideeën overeenkomen met het huidige Franse presidentiële systeem (de gelijkenis is inderdaad zeer groot).
Sinds de poging tot staatsgreep van 15 juli 2016 heeft president Erdogan dat sterke presidentiële systeem in feite reeds ingevoerd in de praktijk. In zijn analyse van 8 maart 2017 (zie Het referendum in Turkije verandert in feite weinig) wijst Peter Edel er op dat de voorgestelde wijzigingen aan de Turkse grondwet in het referendum niet meer dan dat zijn: het institutioneel verankeren van de macht die Erdogan nu reeds heeft.
Zowat alle Turkse kritische media werden gemuilkorfd en de verkozen parlementsleden van de grootste oppositiepartij tegen het referendum, de HDP van Selahattin Demirtaş zitten achter de tralies of onder huisarrest. Oppositie tegen het referendum is in feite monddood gemaakt.
Onzeker resultaat
Desondanks is president Erdogan nog niet zeker van een overwinning. Elke stem zal tellen. Volgens de peilingen is de Turkse maatschappij immers zeer verdeeld over Erdogans project, cijfers schommelen rond de 50 procent voor ja- en neen-stem. Voor Erdogan is met andere woorden elke controverse, zoals nu met Nederland, die Turken verenigt achter zijn ja-stem voor het referendum meer dan welkom.
De bewering van de Turkse betogers in Nederland dat zij staan voor de gehele Turkse democratie is in ieder geval numeriek betwistbaar. Als Erdogan het referendum zou winnen met het kleinste verschil wordt hij een sterk president in een zeer verdeeld land, géén recept voor politieke stabiliteit. Betogers die in Nederland de groet van de Extreem-rechtse Grijze Wolven maken zijn evenmin van aard om de buitenwereld te overtuigen van hun democratische oprechtheid.
De situatie in Turkije is zeer dramatisch. Zowat alle elementaire democratische basiswaarden worden belaagd. Hoe terecht die kritiek ook mag zijn, heel wat commentaren in de Europese media zijn ondertussen nog steeds doordrenkt van anti-Turks Eurocentrisch superioriteitsgevoel.
Nederlandse principes?
Minister-president Rutte zou heel wat geloofwaardiger zijn geweest met zijn stoere taal als hij op het gepaste ogenblik, dus niet pas nu voor verkiezingen, maar in de voorbije maanden en jaren even kordaat zou geprotesteerd hebben tegen de repressie van de media in Turkije, tegen het opsluiten van journalisten en van verkozen parlementsleden en tegen de bloedige repressie van de Koerdische minderheid.
De realistische afweging was toen echter dat met Turkije een deal moest worden in stand gehouden over de vluchtelingencrisis. Dat akkoord is op democratisch en internationaal juridisch vlak op zijn minst zeer omstreden.
Wanneer een regeringsleider als Rutte alleen grote principes inroept op een ogenblik dat dit hem past en dat niet doet op vele andere ogenblikken, dan is de conclusie onvermijdelijk: de grote principes die nu worden ingeroepen zijn geen echte principes maar slechts handige instrumenten voor het bereiken van andere doeleinden. Eerder dan een verdediger van grote principes is minister-president Mark Rutte een opportunist.
Dat een en ander door beide partijen doelbewust buiten proportie wordt opgeklopt blijkt uit deze eenvoudige vaststelling: voor de lezing van de Turkse minister voor het gezin in het consulaat hadden zich voorafgaand 48 mensen ingeschreven. Zonder de context van de Nederlandse verkiezingen zou haar komst naar Nederland niet eens de achterpagina ’s van de kranten hebben gehaald.
President Erdogan zei ooit in een toespraak: “De democratie is als een tram, eenmaal je je bestemming hebt bereikt, stap je uit”. Erdogan is een machiavellistisch machtspoliticus, voor wie het doel alle middelen heiligt.
De zogenaamde principevastheid van Nederlands minister-president Mark Rutte in deze zaak is echter niet oprecht. Zo krijgen president Erdogan én Geert Wilders uiteindelijk hun zin.