‘Vooroordelen over leerkrachten zijn niet onschuldig’

(flickr)

FacebooktwitterFacebooktwitter
Lode Vanoost schreef ‘Tot uw Dienst’ over mensen die in de openbare diensten werken. Hij reisde het land rond (met de trein) en interviewde tientallen mensen. Dit is een deel van het hoofdstuk over het onderwijs. Over gsm’s in de klas, de complexe wereld buiten de klas en de ergerlijke vooroordelen over leerkrachten.

Tien maand werken, twaalf betaald, twintig uurtjes per week? Welkom in het onderwijs

Hoe denken leerkrachten daar zelf over? Zij staan elke dag voor de klas. Worden zij gehoord door hun minister? Net als in de sociale zekerheid en de gezondheidszorg slaan ook hier de sociale inleveringen – de ‘besparingen’ – zware bressen. Uit de gesprekken voor dit boek blijkt dat de leerkrachten nog altijd met volle overtuiging voor hun baan kiezen. Voor de klas staan is hun passie. Het zijn de omstandigheden buiten de klas (de werkdruk, de administratie, de onzekerheid over de benoeming, het gebrek aan erkenning) die maken dat de onderwijssector zwaar wordt getroffen door een groot personeelsverloop en een hoog aantal burn-outs. Veel jonge kandidaat-leerkrachten geven er na een paar jaar de brui aan. Wat drijft zij die blijven om elke dag voor de klas te staan? Luk geeft al twintig jaar niet-confessionele zedenleer aan jongeren tussen veertien en achttien jaar in beroeps- en technische scholen van het gemeenschapsonderwijs. We spreken af in een café voor het Sint-Pietersstation van Gent. Luk:

‘Het liefste wat ik doe is kinderen kritisch leren nadenken, hen maatschappelijk bewustmaken. De laatste jaren zie ik wel een onrustwekkende evolutie. Men onderschat de impact van de digitale wereld op jongeren. Een les van vijftig minuten over één onderwerp, over één vak is al te lang. Een paar minuten concentratie vragen wordt problematisch. De aandacht van de kinderen verslapt almaar sneller. Men wil dat opvangen door de smartphone te integreren in de lessen. Het helpt nauwelijks. (…) De maatschappij wordt individualistischer, ieder voor zich, ieder op zijn eilandje. Bijna niets wordt nog samen gedaan. Kinderen hebben samenzijn nodig, om zich thuis te voelen in een groep.’

Toch spreekt Luk vol enthousiasme over zijn taak:

‘Ik geef twintig uur les per week en besteed drie uur aan extra taken. Daarnaast lees ik huistaken na, bereid ik lessen voor, neem ik deel aan het overleg van de vakwerkgroep, help ik bij inschrijvingen, spring ik in voor zieke collega’s, neem ik deel aan diverse activiteiten. Oudercontacten omvatten veel meer dan de officiële contactdagen. We spreken regelmatig met de ouders, wanneer we dat nodig vinden of als zij erom vragen. Je moet die contacten voorbereiden en opvolgen. Er zijn meerdere studies over gemaakt: gemiddeld spendeert een leerkracht met twintig lesuren ongeveer vijfenveertig uur per week aan zijn of haar werk.’

Hilde gaf twintig jaar Engels in de twee hoogste jaren van het ASO in Vlaams-Brabant en is sinds vijf jaar met pensioen. Ze kijkt met gemengde gevoelens terug op haar loopbaan:

‘Lesgeven is altijd een genoegen geweest. Het is de context buiten de klas waar ik me aan heb geërgerd. Er is ook een groot verschil tussen de jaren zonder vaste benoeming en die erna. Wat mij en ontelbare collega’s vooral stoorde is dat de officiële leerplannen zo ver van de realiteit staan. (…) Tijdens de lessen valt het nog mee, je kent de leerlingen en weet wat het beste is om hen een vreemde taal bij te brengen. Een leerling die niet meekan met de rest, die pak je afzonderlijk aan. Zo motiveer je die leerling om opnieuw zijn best te doen. Constant slechte punten geven helpt niemand vooruit. De leerling gaat zich er alleen maar slechter door voelen.’

Naast lesgeven zijn er nog heel wat andere taken te verrichten in een school of scholengroep. Walter doet zijn laatste schooljaar als directeur van een gemeentelijke lagere school in Vlaams-Brabant:

‘Onderwijs is naast gezondheidszorg het mooiste wat een mens kan doen. Het drama van ons onderwijs is niet een gebrek aan visie. Het probleem is het totale gebrek aan continuïteit en stabiliteit. We krijgen boven ons om de vijf jaar een nieuw kabinet dat telkens van nul begint. Elke minister van Onderwijs in de voorbije twintig jaar is met een groot hervormingsplan gekomen. (…) Ik beweer niet dat het slechte plannen zijn, maar er wordt nooit iets van verwezenlijkt. Minister Crevits stelt haar plan uit tot 2019, tot na de verkiezingen. Ook haar plan gaat dus terug naar af. In onze politieke cultuur neemt een minister nooit het plan van zijn voorganger over, zelfs niet van de eigen partij. Elk nieuw kabinet vindt het warm water uit, in plaats van verder te bouwen op de plannen van de vorige minister (…) Onderwijs is kinderen een kritische en sociale geest bijbrengen. Het is meer dan leren lezen, schrijven en rekenen. Ik heb er altijd op gestaan dat onze kinderen minstens tweemaal per jaar naar het toneel of naar een andere activiteit gaan. Dan kunnen ook kinderen mee van wie de ouders dat niet kunnen betalen. Samen op uitstap, zwemmen, sporten maakt kinderen sociaal vaardig. (…) Minister Crevits pleit voor schaalvergroting van de directie, voor scholengroepen met een gespecialiseerd pedagogisch directeur en een administratief directeur … net wat niet moet gebeuren. Dit creëert mentaal én letterlijk meer afstand tussen directie, leerkrachten en leerlingen. De directeur moet dicht bij zijn scholieren staan, hij of zij moet zijn school kennen. Er moet juist schaalverkleining komen. Dit is niet gebaseerd op een verlangen naar beter onderwijs, het zijn besparingen.’

Kleuterbegeleidster Zora kent de clichés over het onderwijs, maar stoort er zich niet aan. Net als vele andere getuigen weet ze wat ze waard is:

‘Voor elke persoon die vooroordelen over de leerkrachten uitkraamt, zijn er tien anderen die ze hoog inschatten. Werken met kleuters van alle rangen en klassen, dat is het allermooiste wat er is.’

Schooldirecteur Walter vindt de vooroordelen niet zo onschuldig. Hij ergert zich aan vooringenomen meningen:

‘Als ik iemand hoor stellen dat leerkrachten het goed voor elkaar hebben – tien maand werken, twaalf betaald, amper twintig lesuren per week – word ik boos, ook omdat politiek en media daar niet voldoende tegenin gaan. Zo creëert men een negatief imago voor jonge kandidaat-leerkrachten. “Als ik er niks van bak, kan ik nog altijd naar het onderwijs!” (…) Voor het onderwijs heb je heel gemotiveerde mensen nodig. Wij bereiden jonge kinderen voor op het leven. Daar wil je toch geen prutsers voor?’

Ook leraar zedenleer Luk kijkt bezorgd naar de toekomst:

‘Het systeem van terbeschikkingstelling (TBS) werd afgeschaft. Ik doe mijn werk graag maar hiermee doorgaan tot mijn 67 zie ik niet zitten. Met TBS kon je stoppen op je 55ste en vijf jaar later officieel met pensioen. Iedere collega die ik ken heeft op die leeftijd voor TBS gekozen, nul uitzonderingen. De landingsbanen waarmee je een paar jaar iets anders kon doen, worden afgeschaft. (…) Dat betekent langer werken voor iedereen. Sinds ik lesgeef, heb ik niets anders gekend dan besparen, ten koste van de kwaliteit.’

Schooldirecteur Walter ziet ook de werkdruk toenemen, niet alleen bij zijn leerkrachten maar ook bij collega-schooldirecteurs: ‘Als wij samenkomen hoor ik maar één ding: te veel werk, de druk is onhoudbaar, de burn-outs nemen toe, niemand kan overnemen …’

Dit zijn uittreksels uit het hoofdstuk ‘Tien maand werken, twaalf betaald, twintig uurtjes per week? Welkom in het onderwijs’ van het boek ‘Tot Uw Dienst – De zeven zonden van de ambtenaar doorprikt’ (EPO, Antwerpen, 20 euro) met 67 getuigenissen uit de openbare sector, zorg, onderwijs, openbaar vervoer … Te koop in de boekenwinkel. Lezingen en vormingsactiviteiten lode@dewereldmorgen.be.

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.