Een korte trip door de historische ‘Buik van Brussel’

(epo.be)

FacebooktwitterFacebooktwitter
Lucas Catherine schreef met ‘De Buik van Brussel’ een kleine geschiedenis van dat andere Brussel, van de Vismarkt aan Sint-Kathelijne, weg van de Grote Markt en de Marollen. Vandaag verloederd door toerismevallen, was het ooit een bloeiende wijk met een haven voor binnenscheepvaart en vooral, een rijke geschiedenis. Ideaal om in een oud Brussels café te lezen.

Lucas Catherine is vooral bekend van zijn boeken over de koloniale periode, over Congo en over de laatste nog bestaande kolonie ter wereld, bezet Palestina. Iets minder geweten is zijn interesse voor Brussel. Hij is naast schrijver ook een geboren verteller. In De Buik van Brussel maakt hij niet alleen gebruik van historische archieven, ook de mondelinge verhalen die Brussel rijk is brengt hij tot leven.

“Er was eens de Vismet”1, zo begint zijn verhaal. Was, want ze bestaat niet meer. Er was ooit wel een vismarkt, maar een plaats met de officiële naam Vismarkt heeft nooit bestaan. Intrigerend dus dat Brusselaars nog altijd over de ‘vismet’ spreken en niet de officiële namen gebruiken. Ooit waren hier dokken waar de aken aanmeerden vanuit de Zenne met hun ladingen zeevis en zoetwatervis en met andere exotische voedingswaren.

Onder keizer Karel leerde Brussel tonijn en olijfolie kennen. De Keizer bracht ook zijn Spaanse keuken mee. Tonijn was onbetaalbaar voor de gewone Brusselaar die het met goedkopere vissen moest doen. De Brusselaar leerde ook karakollen eten (naar het Spaanse woord ‘caracol’ voor huisjesslak). Die kwamen niet van Spanje, maar gewoon van de Noordzeekust, waar de bewoners tot dan nooit een idee hadden dat je die kon eten.

(epo.be)

Rond de Brusselse haven ontstonden herbergen en andere oorden van mindere reputatie. Het Brusselse woord ‘staminee’ voor café is een verbastering van estaminet, waarschijnlijk een woord uit het Picardisch Frans. Telkens weer die verre invloeden. Vanaf de 17de eeuw was er ook een veerdienst naar Mechelen en Antwerpen. Met de komst van stoomenergie kwamen er stoomboten die via binnenwateren naar Tienen, Tongeren, Maaseik en tot Rotterdam en Amsterdam voeren.

Het enige dat vandaag nog herinnert aan de rijke geschiedenis van De Buik van Brussel is de naam van de straten: Brandhoutkaai, Baksteenkaai, Kalkkaai, Timmerhoutkaai en verderop Handelskaai, Hooikaai en Arduinkaai achter de Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Ik zet ze hier netjes met hun Nederlandstalige naam, maar wie in Brussel de weg zoekt zal rapper gediend zijn met te vragen naar de Quai au Bois à Brûler of de Quai aux Briques (of vraag naar ‘de vismet’).

Tot in de late jaren 1950 bleef de wijk rond de Vismet een nijverig centrum van kleinhandel in vis en voedingswaren, met bijhorende cafés en restaurants. Vandaag zijn er nog visrestaurants, maar die zijn peperdure toeristenvallen, die geen kwaliteit naar prijs leveren en vooral de argeloze eenmalige bezoeker viseren. De lokale Brusselaar weet wel beter. Hier kwamen ook veel goederen toe uit de kolonie, zoals Congolese cacao, wiens bitterzoete smaak garant stond voor de kwaliteit van Belgische chocolade. De merken Jacques en Côte d’Or vonden daar hun oorsprong.

Na het dempen van de dokken werd de Vismet eerst een kruispunt van tramlijnen, daarna een enorme parking voor hét nieuwe symbool van de moderne tijd: de auto. De tram kwam later wel terug, maar dan onder de grond met de metro.

Veel nostalgie in dit kleinood van 126 pagina’s. Lucas Catherine sluit zijn verhaal melancholisch af: “Eigenlijk zou ik dit in het Brussels moeten vertellen want dit boek is een soort afscheid nemen als van een overledene. Het Brussel van mijn jeugd en de verhalen over Brussel die ik vroeger hoorde, bestaan niet meer. Brussel is dood en de Buik van Brussel is overgenomen door toeristen, Euro- en andere craten, door de Fransen die deze stad zien als een Franse provinciestad, door bobo’s uit Wallonië én door bobo’s uit Vlaanderen die hier na hun studies zijn blijven plakken of filemoe zijn en die hier een nieuw dorp hebben gesticht rond de Graanmarkt en langs de Vlaamse Steenweg. Het Brussels is voor hen een dode taal, je merkt het aan het modieuze gebruik van ons mooi Brabants met foute woorden… Er is nu een trendy restaurant dat Kaberdouche heeft.” (‘kaberdouche’ is Brussels voor een huis van prostitutie).

Catherine romantiseert het Brussels verleden niet. Zijn drijfveer is niet heimwee. Onder de façade van Boergondisch genot zat veel sociale miserie en onrecht verborgen. Brussel is vandaag een moderne stad met alles wat daar mooi, wanordelijk, lelijk, charmant, gezellig en louche aan is. Dit boekje laat je even stilstaan bij het verleden van Brussel en stimuleert je om wat verder te gaan zoeken naar een aangenaam staminee, weg van de toeristenvallen. Ze bestaan nog, jong, hip of gezellig ouderwets. De ideale plaats om De Buik van Brussel te lezen.

Notes:

1  Voor de niet-Brusselaar: de mét = de markt

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.