Op 4 maart 1960 ontplofte een lading Belgische wapens in het Franse vrachtschip La Coubre in de haven van de Cubaanse hoofdstad Havanna. Meer dan 100 mensen, waaronder 6 Franse matrozen, kwamen om. De oorzaak werd nooit opgehelderd, maar de aanslag bepaalde wel de keuzes die de dan amper één jaar oude revolutie van Fidel Castro en de zijnen toen hebben gemaakt, keuzes die tot vandaag doorwerken. Hernando Calvo Ospina ploegde door de archieven en kwam tot intrigerende vaststellingen.
Op vrijdagochtend 4 maart 1960 is de Cubaanse revolutie van 1 januari 1959 exact één jaar, twee maanden en vier dagen oud. In de haven van Havanna wordt een lading Belgische wapens (granaten, FAL-geweren en bijhorende kogels) uit het Franse vrachtschip La Coubre gelost. Tijdens het lossen van de kratten ontploft de lading in één van de ruimen van het schip. Aan boord sterven zes matrozen en enkele Cubaanse havenarbeiders.
Hulpverleners snellen toe. Zowel eerste minister Fidel Castro als voorzitter van de nationale bank Che Guevara nemen in de buurt deel aan vergaderingen, wanneer ze de knal horen en voelen. Ook zij haasten zich naar de haven.
Twee ontploffingen
Nauwelijks enkele minuten later volgt een tweede nog hevigere ontploffing op de kade, waar de reeds afgeladen munitie staat. Brokstukken en lichaamsdelen worden tot 500 meter van de kade teruggevonden. De uiteindelijke balans is vreselijk. Meer dan 100 mensen verliezen het leven. Honderden anderen worden zwaargewond. Castro ontsnapt nipt omdat hij bij de tweede ontploffing te voet nog 300 meter van de kade verwijderd is.
Nog voor van enig forensisch onderzoek sprake is, lanceert Castro de hypothese van een aanslag. Later onderzoek kan uiteindelijk nooit fysieke bewijzen leveren, maar meerdere elementen wijzen op verdachte feiten in de aanloop naar de ontploffingen.
De veiligheidsmaatregelen in Havanna waren nochtans zeer strikt, om twee redenen. Het revolutionaire regime had eigen ervaring met aanslagen en wist hoe riskant dergelijke situaties waren, bovendien, er waren al eerder aanslagen gepleegd. In de haven hielden de Cubanen rekening met twee mogelijke risico’s: een snelle interventie met een laagvliegend vliegtuig of een magnetische mijn geplaatst door een duiker.
Verder hadden ze reeds ervaring met deze transporten, eind 1959 waren nog vorige Belgische wapenleveringen toegekomen. Zowel de Franse bemanning als de Cubaanse havenarbeiders waren ervaren in het laden en lossen van explosieve materialen. Als slachtoffers konden ze direct worden uitgesloten van eventuele medeplichtigheid.
60 jaar geheim gehouden dossiers
Het onderzoek van journalist Hernando Calvino Ospina ging dieper dan ooit tevoren. Hij kon geheime dossiers inzien van de toenmalige rederij van het schip, van de verzekeraar van de lading en de douanearchieven in België en Frankrijk.
Een aantal zaken lagen vrij snel vast. De ontploffing werd niet veroorzaakt door een buitenboord aangebrachte mijn. De schade wees volledig op een ontploffing in het betrokken laadruim tussen de kratten. De tweede ontploffing werd niet veroorzaakt door rondvliegend of brandend puin van de eerste ontploffing. Waarom precies de kratten in het luik en op de kade ontploften blijft tot nu ongeweten. Een en ander wijst echter duidelijk in de richting van een geplande aanslag.
De tactiek van een tweede nog zwaardere ontploffing kort na een eerste wordt nog steeds toegepast in Afghanistan, Pakistan en Jemen. Een tweede bom heeft twee mogelijke effecten. Het leidt ofwel tot nog meer slachtoffers onder toestromende hulpverleners, ofwel, als de hulpverleners de tactiek doorhebben, is het gevolg dat hulpverlening urenlang uitblijft voor de slachtoffers.
Nutsanalyse
Het rotsvaste besluit van de Cubaanse regering dat het wel degelijk om een aanslag ging, was hoofdzakelijk gebaseerd op een analyse van mogelijke motieven en van de politieke context waarin de revolutie zich op dat ogenblik bevond. Wie had hier baat bij? Wie werkte zo? Welk land had reeds eerder aanslagen gepleegd?
Is de bewijskracht voor deze terroristische aanslag van 1960 niet volledig sluitend, er zijn in ieder geval heel sterke aanwijzingen in die richting (aanslagen tegen het westen worden trouwens regelmatig op nog veel minder stevige bewijsgronden als aanslagen erkend).
De meest aannemelijke hypothese is nog steeds dat ergens buiten Cuba een hefboommechanisme tussen de kratten werd geïnstalleerd dat bij het verwijderen van de kratten een ontploffing veroorzaakte. Een dergelijke installatie vergde kennis van zaken, kennis van en toegang tot het schip en zijn omgeving en de nodige tijd. Dit kon in feite alleen in Antwerpen, Le Havre of in een haven in Florida (tijdens de aflading van andere cargo aan boord) zijn gebeurd.
Een aantal andere elementen maken de these van een aanslag eveneens zeer aannemelijk. President Eisenhower had zijn inlichtingendienst CIA de toestemming gegeven om ondermijnende acties op touw te zetten, die volgens de redenering in Washington de bevolking van Cuba zou opzetten tegen het nieuwe regime.
Een invasie wordt voorbereid
Eisenhower beval tevens de voorbereiding van een invasie (die onder zijn opvolger Kennedy werd uitgevoerd en een jaar later faliekant mislukte in de Varkensbaai). Er waren daarvoor reeds meerdere aanvallen gepleegd met kleine vliegtuigen vanuit Florida op bedrijven en boerderijen aan de noordelijke kust. Meerdere vissers waren op zee doodgemitrailleerd door speedboten en infiltranten met plannen voor aanslagen waren opgepakt door het nieuwe bestuur van Cuba.
Op 21 oktober 1959 beschoten twee vliegtuigen de straten van Havanna met twee doden en vijftig gewonden tot gevolg.
De nieuwe leiders zagen in diezelfde periode al hun pogingen mislukken om tot een diplomatieke onderhandeling te komen met de VS. Het Cubaanse voorstel om de onteigende multinationals te vergoeden volgens de internationaal geldende regels met volledige terugbetaling gespreid over 30 jaar werd botweg afgewezen. Tot in juni 1959 waren de Cubaanse leiders zelfs zo naïef om voor te stellen gecontroleerde wapenaankopen te doen in de VS.
De VS zetten openlijk andere landen onder druk om geen wapens te leveren aan Cuba. Contracten voor leveringen die nog door het regime van Batista waren ondertekend werden niet gehonoreerd. Terugbetaling van reeds betaald maar niet geleverd materiaal werd geweigerd. Helemaal succesvol was de VS-druk begin 1960 nog niet. België en Italië zagen er nog geen graten in om toch wapens te verkopen.
België heeft op dat vlak overigens een zeer mercantiele reputatie. Het was bijvoorbeeld een van de weinige landen die tijdens de oorlog tussen Iran en Irak (1980-1988) aan beide partijen wapens leverde.
Gerechtvaardigd wantrouwen
De revolutionaire leiders hadden in maart 1960 alle redenen om zeer wantrouwig te zijn. Hun overlevingskansen waren een jaar na de omverwerping van de dictatuur van Batista allesbehalve zeker. Rijke Cubanen en hun Amerikaanse partners pleitten openlijk voor een militaire invasie.
Na de aanslag van 4 maart 1960 en de afblokking van elke onderhandelde oplossing zagen de Cubaanse leiders geen andere uitweg meer dan steun te zoeken bij een bondgenoot die tot dan nauwelijks enige interesse had betoond voor de Cubaanse revolutie. Vooral Fidel Castro had zich tot dan hevig verzet tegen aanleunen bij de Sovjet-Unie. Hij was voorstander van de linkse ideeën van eigen Latijns-Amerikaanse bodem, zoals van de Cubaanse auteur José Marti (1853-1895).
Volgens de eigen rapporten van de CIA in 1959 had de Sovjet-Unie geen enkele inbreng in de Cubaanse revolutie. Buiten enige hoofdzakelijk economisch geïnspireerde activiteit in Mexico betoonde de Sovjet-Unie tot dan geen enkele belangstelling voor Latijns-Amerika. De regering in Moskou had op dat ogenblik immers zorgen genoeg om zich niet aan de andere kant van de wereld te gaan moeien. Dixit nogmaals de eigen rapporten van de CIA.
Kort na de aanslag besloten zowat alle westerse wapenproducerende landen elke verkoop aan Cuba stop te zetten. Havanna kon geen kant meer op en ging bij de Sovjet-Unie te rade – waar de CIA zich over verheugde, want zo werd de these van het ‘communistische gevaar aan onze kusten’ alsnog bewaarheid na de feiten. Het nieuwe bestuur in Cuba zag na deze aanslag geen andere uitweg meer, Cubaanse studenten werden naar universiteiten in de Sovjet-Unie gestuurd en onderhandelingen over wapenaankopen begonnen.
Koloniale attitudes
In 1960 was niet alleen de Cubaanse revolutie amper één jaar oud. Frankrijk vocht nog steeds een gruwelijke strijd tegen de onafhankelijkheid van zijn kolonie in Algerije. De Cubaanse revolutie werd verdacht van steun aan het Algerijnse verzet. België zou drie maand later met slepende voeten Congo onafhankelijkheid geven en een jaar later hetzelfde doen met Rwanda en Burundi.
Uit de verslagen die Ospina kon inkijken blijkt hoe kolonialistisch en racistisch vooringenomen de Fransen en Amerikanen dachten over Cuba. Richard Nixon, dan vice-president onder Eisenhower, zei na een onderhoud met Castro in New York dat de man ‘gemanipuleerd werd door de communisten’ en te dom was om zelf na te denken.
Franse onderzoekers in Havanna eisten volledige autonomie in hun optreden ter plaatse, iets wat ze op eigen grondgebied pertinent zouden weigeren. Ook al gedroegen de Cubaanse militairen en politie zich gedisciplineerd, voor de Fransen konden zij niets goeds doen, omdat ze daar volgens hen niet ontwikkeld genoeg voor waren. Die Cubanen verstonden niet eens Frans.
Zonder meer verdacht is dat de zaakgelastigde diplomaat van de Franse ambassade tijdens het onderzoek dagelijks gesprekken had op de Amerikaanse ambassade. Hij beklaagde er zich in telegrammen aan het ministerie in Parijs zelfs over dat het schip in een Cubaanse haven werd bewaakt door de Cubaanse politie.
Verder meldde de Franse ambassade dat de overlevende Franse bemanningsleden waren ‘aangehouden’, terwijl ze in werkelijkheid op Cubaanse kosten in een hotel verbleven en ’s avonds vrij door de stad wandelden (zoals een aantal van hen jaren later thuis aan Ospina bevestigden).
Op geen enkel ogenbik kwam er vanuit de ambassade of vanuit Parijs enige blijk van medeleven met de slachtoffers, zelfs niet met de Franse doden. Frankrijk deed er alles aan om nieuws over de aanslag in Europa stil te houden.
Ten slotte nog dit: twee Belgische ingenieurs van FN kwamen eveneens naar Havanna na de explosie. Zij stelden in hun verslag dat de “munitie, in de manier waarop ze was ingepakt, onmogelijk spontaan tot ontploffing kon komen.” Volgens testen duurde het tot veertig minuten voor deze granaten in een uitslaand vuur tot ontploffing kwamen.
Westerse geschiedschrijving staat bol van historische verwijzingen naar belangrijke gebeurtenissen 60 jaar en langer geleden. Als Cuba nog altijd klaarheid van zaken eist over deze aanslag van 1960 doet het land niets onredelijk.
Is het niet de CIA die na de onthullingen van WikiLeaks stelde dat wie niets misdaan heeft toch niets heeft te vrezen van mogelijke spionage? Zestig jaar later weigeren de VS nog steeds hun archieven, waaronder de verslagen van de VS-ambassade in Havanna en de rapporten van de CIA over hun activiteiten in Cuba, vrij te geven. Niet bepaald het gedrag van een land dat beweert onschuldig te zijn.
Hernando Calvino Ospina. Un navire explose à Cuba – Enquête inédite sur un attentat oublié. Investig’Action, Brussel, 2021, 157 pp. ISBN 978 2 930827 79 7. Uit het Spaans vertaald door Hélène Vaucelle en Martine Chauvel Latapie. Je kan het boek bestellen bij Investig’Action.
Documentaire van Hernando Calvino Ospina ‘Het enigma van La Coubre’ (Spaans gesproken, Franse ondertitels, 24:08):