Paul Verhaeghe schreef voor de Maand van de Filosofie het essay ‘Intieme vreemden’, een op het eerste zicht wat vreemd klinkende titel. Over de eeuwen heen is ons zelfbeeld voortdurend veranderd, met altijd één constante: we hebben steeds het gevoel tekort te schieten. Waarom willen we én intiem zijn met elkaar én tegelijk afstand houden. Vreemd. Of toch niet?
Intieme vreemden? Het voelt inderdaad vreemd aan, omdat het een contradictie is, als ‘droog water’ of ‘blij verdriet’. Je zou ook ‘Vreemde intimi’ kunnen zeggen. Dat lijkt hetzelfde maar is het niet. Wat je als bijvoeglijk naamwoord plaatst bepaalt waar de nadruk op ligt: op het zelfstandig naamwoord.
Paul Verhaeghe stelt zich de vraag waarom wij tegelijk zo op zoek zijn naar intimiteit, naar vrienden én even hard naar privacy snakken, los van emotionele verplichtingen. Waarom hebben we altijd dat knagende gevoel dat we onze intieme vrienden niet echt kennen? Zijn dat wel vrienden? Hij besprak het eerder al uitvoerig in zijn essay Houd afstand, raak me aan.
Als inleiding citeert Verhaeghe twee films. About Schmidt (2002) met Jack Nicholson en Kathy Bates vertelt het verhaal van een gepensioneerd verzekeringsagent die kort na het overlijden van zijn vrouw ontdekt dat zij jarenlang een verhouding had, met een passie die ze in haar eigen huwelijk nooit getoond heeft. “Wie was die vrouw waar ik zolang mee samenleefde en al mijn intimiteit mee heb gedeeld?” Het gevoel een ander mens nooit echt te kennen, het klinkt zeer vertrouwd, zeer intiem …
Strangers on a Train (1951) is een klassieker van Alfred Hitchcock. Twee reizigers zitten toevallig tegenover elkaar op de trein. In een notendop: zij stellen van elkaar vast de eigen echtgenote kwijt te willen en stellen een ‘ruilmoord’ voor, een dubbele moord met perfect alibi door elkaars vrouw te vermoorden.
Wie al eens helemaal alleen reist, heeft het zeker al ervaren. Waarom slagen wij er in om tegen de persoon recht tegenover ons op de trein of naast ons in het vliegtuig dingen te zeggen die we zelfs niet aan onze beste vrienden toevertrouwen? Waarom zeggen we net daar dingen over onszelf waar we tot dan nooit in die woorden hebben bij stilgestaan?
In mei 2019 zat ik tijdens een treinreis naar Italië tussen Keulen en Zurich tegenover een Nederlandse dame van ongeveer dezelfde leeftijd. We vroegen elkaars naam niet, maar wisten na een drietal uren samen meer van elkaar dan we ooit bij een therapeut kwijt zouden willen. We vroegen geen contactgegevens en wisten – zonder dat we dat uitspraken – dat we elkaar nooit meer zouden ontmoeten. Drie jaar later weet ik niet meer hoe ze eruitzag. Ze was sympathiek en zeer vriendelijk, maar ik zou ze niet kunnen beschrijven. Intieme vreemden of vreemde intimi …
Verhaeghe is psychotherapeut. Hij kent het fenomeen dat therapie mogelijk maakt. Aan een therapeut zeggen we onze intiemste dingen. Hoe we dat kunnen? Omdat hij/zij een vreemde is en zo moet blijven. Het zou kunnen maar ik kan me moeilijk voorstellen dat je therapeut je cafémaat wordt. Dat wil je gewoon niet. We zijn rare wezens. (In het Brabantse dialect van mijn ouders was ‘ne vreemde’ niet alleen een buitenlander of een niet-wit mens, maar ook iemand die zich raar, ongewoon, excentriek gedroeg)
Ooit vertrouwden wij – daarmee bedoel ik mijn witte Vlaamse generatiegenoten – onze grootste geheimen toe aan de biechtvader. Zo hoorde het, elke woensdagmiddag van de lagere school. Wel OK, we deden alsof, want echt vertrouwen deden we die man nooit. Die geheimen gingen uiteindelijk maar over één ding, of we wel met onze handen boven de lakens hadden geslapen, dat soort intimiteit. Doordringen in je intimiteit en je onzekerheid cultiveren blijft een kenmerk van alle religies. Onzekere mensen zijn immers betere volgelingen.
Van die biechtvader hebben we ons alvast verlost. Protestanten hadden er geen last van, maar die zitten dan weer met de eeuwige zonde. We leven vandaag in een spiegelbeeld van het puriteinse katholicisme, alles moet bespreekbaar zijn, niemand mag zich nog ‘schuldig’ voelen. En kijk, we zijn nog nooit zo depressief en wantrouwig geweest. Niemand die naar dat verleden terugwil, maar is wat we nu beleven daarom goed? Beter? In ieder geval ‘anders’.
Verhaeghe blikt terug op de grote filosofen die zich de vraag stelden wie wij zijn. Wat bepaalt een mens? Hoe kom ik tot mijn beslissingen? En, zijn dat wel echt mijn ‘beslissingen’? We hebben ons van het religieuze schuldbewustzijn van de eeuwige zondaar verlost, maar vervingen dat door een heel ander schuldbewustzijn.
Presteer ik goed genoeg? Ben ik wel een goede partner, collega, vriend? Vertrouwen mijn collega’s en mijn vrienden mij wel echt of doen ze maar? Wat denken ze over mij? Waarom dat drukkende gevoel van permanente onzekerheid? En, waarom heb ik de indruk de enige te zijn die met onzekerheden zit?
Neen, het was vroeger niet beter, maar of het daarom vandaag goed is is een heel andere kwestie. Meer zelfkennis zou tot meer zelfzekerheid moeten leiden, toch? In drie hoofdstukken ‘Niet meer weten wie je bent’, ‘Mijn intiemste vreemde’ en ‘Voorbij intimiteit’ mijmert Verhaeghe over de vragen die ieder van ons zich voortdurend stelt – en wie beweert dat hij/zij niet met die vragen zit (meestal een hij) doet maar alsof. We weten niet langer wie we zijn. Vroeger wisten we dat wel en beviel het ons niet. Of was het niet eerder dat de vraag over wie we zijn niet eens in ons opkwam … Rare jongens, die mensen.
Een leuke kleine spoiler in dit aangename boekje1: “Volgens theoloog Albert Schweitzer zijn de twee voorwaarden voor geluk: een goede gezondheid en een slecht geheugen.” Dat kan kloppen. Het geheugen is dikwijls een vervelende medereiziger. Waarom hebben wij immers de onhebbelijke neiging fouten, flaters, gênante momenten uit ons verleden gedetailleerd te onthouden en de goede te vergeten?
Verhaeghe neemt ons mee langs de grote filosofen Descartes en Rousseau en vergelijkt hen met de geestelijke vader van het schuldbesef Augustinus. Met Ik Jan Cremer is autobiografie niet langer een eulogie maar een orgie van plat exhibitionisme. Verder komt ook Friedrich Nietzsche langs en passeren we bij Frans auteur Didier Eribon, net als uw recensent geboren in 1953. Hij is een vroege versie van Edouard Louis, die het leven als ‘vreemde’ in de stad verkoos boven de verstikkende ‘intimiteit’ van zijn ouderlijk huis.
Zijn wij wel het eindproduct van onze eigen wil, ons eigen karakter? Of zijn het de klasse, de plaats waar wij geboren zijn die dat grotendeels bepalen. De meeste van onze beslissingen nemen we onbewust. Wilden (konden?) babyboomers nog ontsnappen aan het verstikkende sociale cocon van de Vlaamse parochie, vandaag is het voor jonge mensen niet eenvoudiger geworden.
Hier zijn al je mogelijkheden. Als het niet lukt, wel, eigen schuld dikke bult, trek je plan. Reken niet op je vrienden, die toch maar vreemden zijn als het er echt op aankomt.
“Wat vooral groeit is het aantal kinderen én leerkrachten dat uitvalt. Groei is het laatste wat we nodig hebben”
Idem met het vormen van een relatie. We leggen de lat zo hoog voor onszelf en voor de partner dat de nederdaling naar de normale realiteit als een mislukking aanvoelt, zeker als het over seksualiteit gaat maar ook over de gewone alledaagse dingen. Seks in films is ofwel oersaai romantisch of brutaal gewelddadig met niets er tussenin. Politie-inspecteurs in thrillerseries hebben altijd een of ander relatieprobleem, cliché van hier tot ginder, maar een detective met een normaal gezinsleven vinden we saai.
“Vandaag is de religieuze haat tegen lijf en genot grotendeels verdwenen, en zijn we op dat vlak vrijer dan ooit. Tenminste, dat denken we. In de plaats van de religieus-morele geboden hebben we een andere, collectieve onderdrukking van het driftmatige ingevoerd: we zijn altijd en overal bezig … tot we stijf van de stress staan en ziek vallen. Ons lijf betaalt de prijs.”
En: “Het idee dat de mens maakbaar is, klopt. Maar dat we onszelf maken is een illusie.” “Het dwingende ideaal is steeds meer produceren en consumeren … ‘Als we erin slagen onze kinderen te laten excelleren, dan zal ons kapitaal nog exponentieel groeien’, zo lees ik in de recente Beleidsnota Onderwijs van de Vlaamse onderwijsminister. Wat er vooral groeit is het aantal kinderen én leerkrachten dat uitvalt. Groei is het laatste wat we nodig hebben en kinderen tot kapitaal reduceren is de hedendaagse versie van de negentiende-eeuwse kinderarbeid.”
Of je wil of niet, bewust of onbewust, Verhaeghe zet je aan tot nadenken, zoals deze recensent na het lezen van zijn essay. We willen niet alleen zijn, eenzaamheid is onze grote angst, maar we willen tegelijk met rust worden gelaten. Ik lees dit boek liefst zonder joelende kleinkinderen om me heen. En hopelijk maait de buur niet net nu zijn gras – weet die dan niet dat het mei is.
Het tweede, dat verlangen naar alleen zijn, geven we nog minder toe dan het eerste. Zoals Verhaeghe opmerkt, schlagers genoeg over de grote liefde, maar geen over het verlangen naar alleen zijn (er zijn uitzonderingen op die regel, zie onder de recensie).
Een laatste citaat: “Het idee van autonoom functionerende individuen is simpelweg een illusie, met als de waanzinnige variant van het westelijke hokjesdenken, van aparte mentale stoornissen tot afzonderlijke gendercategorieën. Leven is versmelting. Dood is ontbinding”.
Verhaeghe zegt het niet letterlijk, maar ik lees dit als een krachtig pleidooi tegen het neoliberalisme, die versmachtende ideologie die zijn eigen bestaan ontkent en die andere verstikkende ideologie van de parochie vervangen heeft.
Wie ben ik? Ik weet het na het lezen van dit essay nog steeds niet, maar … hoeft dat wel? “Life is what happens while you’re busy making other plans”, zong John Lennon ooit. Life is also what happens while you’re busy reading a good book, zoals dit essay van Paul Verhaeghe.
Als aangenaam toemaatje staan achteraan negen pagina’s Toelichtingen, waar je kan kennismaken met Simon Carmiggelt, de serie The Fall, Doris Lessing, het Khazoom-Brookes postulaat, James Suzman, Suzanne Simard en Merlin Sheldrake …
Paul Verhaeghe. Intieme Vreemden. MvdF-Lemniscaat, Rotterdam, 2022, 70 pp. ISBN 978 9047 7144 60. Meer informatie over de Maand van de Filosofie vind je hier.
Mother’s Little Helper, ijzersterke Rolling Stones van 1966 (tekst ook onder de clip). Toen het nummer uitkwam, verstonden wij het onderwerp van de tekst nog niet. Vooral de sitar tèdèdèng-tèdèdèng van Brian Jones sprak ons aan. De tekst is niet zomaar een commentaar op het eenzame leven van de thuiswerkende huisvrouw, eerder een bijtende kritiek op de schijnheiligheid van de maatschappij die recreatief drugsgebruik door ‘hippies’ afkeurde terwijl verslaving aan kalmeermiddelen toesloeg onder de gewone bevolking. Toen ging het nog over producten als Valium en … sherry. Sindsdien is verslaving aan kalmeermiddelen, uppers en downers, een permanente epidemie geworden, die grotendeels onder de mediaradar verdwijnt. Het probleem is niet het drugsgebruik maar de afstompende ratrace van het economisch bestel, de race voor altijd meer (zoals meer depressies – die op hun beurt kassa kassa zijn voor de pharma-industrie).
… What a drag it is getting old
…”Kids are different today, ” I hear every mother say
Mother needs something today to calm her down
And though she’s not really ill, there’s a little yellow pill
She goes running for the shelter of her mother’s little helper
And it helps her on her way, gets her through her busy day
…”Things are different today, ” I hear every mother say
Cooking fresh food for her husband’s just a drag
So she buys an instant cake, and she burns a frozen steak
And goes running for the shelter of her mother’s little helper
And to help her on her way, get her through her busy day
… Doctor, please, some more of these, outside the door, she took four more
… What a drag it is getting old
… “Men just aren’t the same today, ” I hear every mother say
They just don’t appreciate that you get tired
They’re so hard to satisfy, you can tranquilize your mind
So go running for the shelter of a mother’s little helper
And four help you through the night, help to minimize your plight
… Doctor, please, some more of these, outside the door, she took four more
… What a drag it is getting old
… “Life’s just much too hard today”, I hear every mother say
The pursuit of happiness just seems a bore
And if you take more of those, you will get an overdose
No more running for the shelter of a mother’s little helper
They just helped you on your way, through your busy dying day
Hey!
Note:
1 Ik ben geen fan van verkleinwoorden, waar we vooral in Vlaanderen gek op zijn, maar deze keer mag het wel.