Op basis van de ondertitels van het boek ‘Spoken’ verwacht je een harde analyse van de oorlogen die de VS de voorbije decennia voerden en van de berichtgeving daarover. Er staat zeer pertinente kritiek in het boek van historica Pien van der Hoeven, maar als geheel blijft het binnen de grenzen van het mainstream kader: we maken fouten, véél fouten zelfs, maar we zijn in wezen OK. Over de goede bedoelingen zelf hoeft tussen al ons geblunder door niet getwijfeld te worden.
We hebben er een perfect Nederlandstalig synoniem voor en toch blijven we ‘fake news’ zeggen in plaats van nepnieuws. We houden ook van de Franse ‘cuisine’, hoewel dat woord dus gewoon ‘keuken’ betekent. Net zo met fake news? Klinkt toch ‘plus chic’.
Daar valt historica Pien van der Hoeven niet voor. Zij maakt wél de juiste keuze met de ondertitel Nepnieuws en de Amerikaanse oorlogen in Vietnam en de Golf in haar boek Spoken met als extra tweede ondertitel Hoe het kapitalisme ons tot oorlog drijft. Klinkt radicaal. Voldoet het boek aan die verwachtingen? Deels.
Drie case-studies
Zoals ze toelicht in haar inleiding kan je de hoofdstukken van haar boek ‘onafhankelijk van elkaar’ lezen. Haar historische analyse begint bij de trigger die de Vietnamoorlog in gang zette: de incidenten in de Golf van Tonkin, de zeebaai voor de kusten van Noord-Vietnam.
Noord-Vietnamese marineschepen vielen VS-marineschepen aan in internationale waters, een brutale ‘ongeprovoceerde’ aanval. Er bleek van deze aanleiding tot de invasie van Zuid-Vietnam zo goed als niets te kloppen. Nepnieuws, reeds in 1964.
Vervolgens gaat ze over naar de Golfoorlog. Iraakse troepen vallen Koeweit ongeprovoceerd binnen en sleuren naast andere gruweldaden borelingen uit de couveuses in materniteiten van Koeweitse hospitalen.
Uiteraard moest de beschaafde wereld tegen dergelijk abominabel regime optreden. Opnieuw, er klopte niets van het hele couveuseverhaal. Nepnieuws in 1991.
Over naar de Irak-oorlog, die op het ogenblik van de feiten in de mainstream net als in Vietnam en de eerste maal in Irak geen ‘invasie’ genoemd werd, maar ‘speciale militaire operatie’ (dat klinkt bekend in 2022-23).
Het ging niet zo goed met die ‘operatie’. De Irakezen verwelkomden de VS en Groot-Brittannië niet als bevrijders. Integendeel, het verzet was zeer verbeten (en zou nog jaren doorgaan). De publieke opinie in de VS keerde zich van de oorlog af.
Gelukkig kwam er de spectaculaire, dappere bevrijding van soldaat all-American girl Jessica Lynch uit de klauwen van de gruwelbendes van Saddam Hoessein. Neen, we zijn wél goed bezig daar. En opnieuw, er bleek niets van die hele bevrijdingsoperatie te kloppen.
Twee soorten journalisten
Pien van der Hoeven licht het allemaal overtuigend toe met archiefmateriaal en eigen commentaar. Dit zijn haar drie voorbeelden van doelbewust gelanceerd nepnieuws ten bate van de militaire agenda van de VS, waar de media zeer gewillig in meedraaiden. Ze werden daar niet toe gedwongen, ze waren het er mee eens.
Je had enerzijds de journalisten die het allemaal geloofden en gulzig oplikten als melk voor de kat. Daartegenover had je de journalisten die beter wisten. Zij waren er eveneens in twee ondersoorten, toen al, in Vietnam én tweemaal in Irak.
Er waren zij die vanop het terrein de ongefilterde waarheid weergaven. Zij zagen met eigen ogen wat er echt gaande was en zonden hun berichten door, waar ze door de tweede ondersoort beter wetende journalisten opnieuw weggefilterd werden. Die tweede soort wist evengoed dat de officiële versie nepnieuws was, maar keurde dat goed, omdat er nu eenmaal een hoger doel mee gediend werd.
De oorlog in Vietnam was echter niet tegen het duivelse communisme gericht. Het was een poging om een soeverein land te verhinderen een eigen nationalistische economische koers te varen, nadat het zich na 8 jaar bevrijdingsstrijd in 1953 in Dien Bien Phu bevrijd had van de Franse kolonisatoren. Geen goed voorbeeld voor andere ex-kolonies, want te inspirerend.
Gifgas en 45 minuten
De oorlogen in Irak gingen al evenmin om het brengen van democratie en mensenrechten. Dat Saddam Hoessein kon veroordeeld worden voor de gifgasaanvallen in Halabja was trouwens te danken aan de overvloedige bewijzen.
De VS en talrijke bondgenoten (er zaten zelfs enkele Belgische leveranciers van grondstoffen tussen) hadden immers de facturen van de door hen geleverde grondstoffen bewaard (en zwegen tijdens zijn proces zedig over het feit dat ze tijdens de feiten zelf de andere kant opkeken, en zelfs nepnieuws lanceerden dat het een Iraanse gifgasaanval was geweest).
Telkens weer kwam de waarheid van dat nepnieuws uit, lang nadat het zijn verhoopte effecten had gescoord. Het deed er achteraf toch niet meer toe dat het allemaal gelogen was.
Er was helemaal geen Noord-Vietnamese provocatie in de Golf van Tonkin, er werden geen baby’s uit couveuses gerukt in Koeweit en er lagen al helemaal geen biologische, chemische of nucleaire massavernietigingswapens in Irak te wachten om het vrije Westen ‘binnen 45 minuten’ (dixit Brits eerste minister Tony Blair) te vernietigen. De media namen het gewillig over.
Lang na de oorlog betreurde BBC-topjournalist Jeremy Paxman dat ze door hun overheid waren misleid (‘we were hoodwinked’). Onzin. In werkelijkheid waren de gegevens van de VN-Controlemissie onder leiding van Scott Ritter bekend.
De vredesbewegingen verspreidden er ontelbare persberichten over. In de echte wereld daarbuiten deden de media alsof ze het niet zagen, terwijl ze wel beter wisten. Alweer, het hogere doel heiligde de middelen, de leugens waren met andere woorden OK.
Het was uiteindelijk verantwoord. Wij – nog een woord dat elke kritische journalist zou moeten alarmeren, ‘wij’ – hebben daar toch voor nobele doelstellingen gestreden, tegen het goddeloze communisme, tegen een gruwelijke dictator, enzovoort. Het komt allemaal hier op neer: wat we ook verkeerd gedaan hebben – en dat hebben we dus – het was allemaal met de beste bedoelingen.
Blundering efforts to do good
In 1975 was Anthony Lewis topjournalist bij The New York Times. Hij vatte de oorlog in Vietnam zo samen: “De oorlog begon met blunderende inspanningen om goed te doen”, maar nadat de VS-zakenwereld er zich van afkeerde in 1969 “was het duidelijk dat de VS geen oplossing konden opleggen behalve voor een prijs die te hoog was voor henzelf’ … de oorlog was ”een desastreuze vergissing”, in geen geval was het een misdaad.
De media liepen nooit voorop in de strijd tegen de oorlog in Vietnam. De publieke opinie was er bovendien niet tegen omdat hij niet ‘winbaar’ was. De Amerikaanse bevolking was tegen deze oorlog om morele redenen, omdat ze meenden dat hun land daar geen zaken had, laat staan het recht om er binnen te vallen.
Een ‘recht’ dat de media nooit in twijfel trekken, ook niet in dit boek. Want ook dat is een vraag die onze media nooit stellen: “Waar halen wij het recht vandaan om militair tussenbeide te komen in de rest van de wereld?” Uit ons koloniale verleden? Uit de postkoloniale roof van ‘onze’ grondstoffen ginder?”
R2P, weet je nog? Responsibility to Protect. Inderdaad, to protect onze economische belangen. Maar goed, terug naar die andere vragen. Dat couveuseverhaal? Dat was inderdaad niet erg netjes, en dat van die massavernietigingswapens was ook gewoon gelogen, maar het uiteindelijke resultaat was toch dat een volk werd bevrijd van een vreselijke dictator. Zand erover dus?
Conclusie?
Hoe kwam het dat de journalistiek haar veel geroemde functie van poortwachter in deze oorlogen zo slecht vervulde?, vraagt Pien van der Hoeven zich af in haar Conclusie. In haar antwoord refereert ze naar drie mogelijke verklaringen:
Westerse media baseren zich voornamelijk op officiële bronnen, waardoor de overheid de agenda, inhoud en richting van het nieuws grotendeels bepaalt.
Ten tweede speelt de maatschappelijke consensus een belangrijke rol. Tijdens de Vietnamoorlog was de journalistiek net als de rest van de samenleving bevangen door een virulent anticommunisme.
De derde oorzaak dat nepnieuws tijdens deze oorlogen … zijn weg naar het publiek vond, was dat de media het nieuws aan de poort vooral beoordeelden op de verkoopswaarde: waar kijken mensen graag naar, waar lezen ze graag over?
Dit zijn drie van de vijf mediafilters die Edward Herman en Noam Chomsky vermelden in hun Manufacturing Consent – The Political Economy of the Mass Media, oorspronkelijk gepubliceerd in 1988 en heruitgegeven in een geactualiseerde versie in 2008.
Hun analyse gaat veel dieper dan dit boek. En vooral, het weerlegt de premissen van het mainstream discours dat de media over zichzelf voeren (zie verder).
In die Conclusie staat in volgend citaat haar belangrijkste besluit: “We moeten constateren dat de journalistiek in alle drie de oorlogen min of meer dezelfde fouten maakte. De media hebben dan ook geen collectief geheugen voor oorlogsverslaggeving. Ministeries van Defensie daarentegen verwerken de ervaringen met de media na elke oorlog in een nieuwe versie van een handboek”.
Echt plataf liegen doen die overheden zelden. Van der Hoeven verwijst naast de Amerikaanse journalist I.F. Stone en wat hij “onoprechte verklaringen” noemt: “een verklaring die de waarheid in technische zin geen geweld aandoet, maar het publiek toch misleidt”.
Selectieve verontwaardiging over de misdaden van de vijand, de tegenstander, de opponent is van alle tijden. “Er is volop aandacht in de media voor mishandeling van journalisten in landen als Rusland, Syrië en Zimbabwe”. Klopt, maar hier geen enkele verwijzing naar de behandeling van Julian Assange in Groot-Brittannië?
Dit boek past in het denkkader van Anthony Lewis ‘blundering efforts to do good’. Het is zeer kritisch voor de media in de manier waarop ze telkens weer de politieke agenda van de VS (de NAVO, de EU) volgen. Maar waar het faalt is in de impliciet aanvaarde premisse dat het allemaal gebeurt met de beste bedoelingen.
Het staat reeds in de inleiding: “… dat de journalistiek, die zich in eerste instantie heeft laten bedriegen, uiteindelijk toch de waarheid boven tafel krijgt. Daar Jessica Lynch, die het onderwerp van nepnieuws was geworden, heeft kunnen getuigen in het hoogste orgaan van de Amerikaanse democratie, het Congres. En dat ik alles in vrijheid heb kunnen onderzoeken en opschrijven. Het is allemaal te danken aan de staatsvorm waarin wij leven, die van de democratie.”
De VS, leidend voorbeeld van democratie?
Het blijft een raadsel hoe tot rationeel denken in staat zijnde mensen de VS als een leidend voorbeeld van democratie blijven zien. Deze grootmacht heeft een parlement waarin twee partijen hetzelfde beleid voeren met enige nuanceverschillen en andere retoriek, alsof in het Belgische parlement de keuze zou bestaan tussen de traditioneel liberale Open VLD en de aartsconservatieve N-VA, alsof je in Nederland zou mogen ‘kiezen’ tussen de VVD en het CDA.
Bovendien heeft het een archaïsch kiessysteem dat daarbovenop volledig gecommercialiseerd is, met financieringsmechanismen die in de meeste Europese landen verboden zijn, omdat ze terecht aanzien worden als een ondergraving van, jawel, de democratie.
De VS hebben zowel proportioneel als in absolute cijfers het hoogst aantal gevangenen ter wereld. Dagelijks worden etnische minderheden en marginale witte Amerikanen er het slachtoffer van brutaal politiegeweld. De doodstraf bestaat er nog altijd en is exclusief tegen de net vernoemde bevolkingsgroepen gericht.
Er is geen systeem van openbare gezondheidszorg of ziekteverzekering, in het rijkste land ter wereld. De VS hebben mediabedrijven, wat niet hetzelfde is als ‘vrije media’, die allen variaties op hetzelfde thema brengen.
Sociale acties en stakingen worden er of doodgezwegen of verkeerd voorgesteld. In meerdere staten zijn vakbonden verboden, niet toevallig de staten met de hoogste armoedecijfers, de laagste lonen en de slechtste arbeidsomstandigheden.
De VS hebben sinds de Tweede Wereldoorlog in Latijns-Amerika militaire staatsgrepen ondersteund – de staatsgreep van de eerste 11 september in 1973 in Chili is slechts het bekendste voorbeeld in een zeer lange rij. Staatsgrepen lukken nu niet meer zo goed maar in Bolivia, Ecuador, Honduras, Venezuela en Paraguay denken ze er anders over.
Op dit ogenblik doet vice-president Kamala Harris een tournee door Afrika om te verwittigen voor het Chinese gevaar en op te komen tegen de discriminatie van LGBTQI-minderheden. Ze is niet gestoord door het feit dat andersseksuelenhaat in Afrika tot in de jaren 1970 een onbestaand fenomeen was, tot Amerikaanse puriteinse protestantse sekten er met ruime steun van USAID hun retrograde agenda begonnen te verspreiden – met succes.
In Zambia moest ze tijdens een gemeenschappelijke persconferentie toehoren hoe de president er op wees dat ze zelf wel zullen beslissen wie ze in hun land toelaten en wie niet. Een teken aan de wand dat er iets verandert, maar toch niet belangrijk genoeg om te vermelden in de media hier.
Dan hebben we het nog niet gehad over de chemische oorlog in Vietnam, de tapijtbombardementen op Laos en Cambodja, de oorlogen in Afghanistan, Syrië en Libië en de onverminderde steun aan het apartheidsregime in Israël.
I.F. Stone kon inderdaad ‘in alle vrijheid’ zijn Weekly verspreiden. Met het voordeel van de enorme Engelstalige markt in eigen land kon hij daar nipt van leven. Op de achterzijde van de heruitgaven van zijn boeken staat niets dan lof van The New York Times (‘the best fog-cutter in the world’) en de Washington Post. Op het ogenblik van de feiten zelf dachten ze heel anders over hem.
Ook dit boek past die aanpak toe. Heel kritisch, lang na de feiten. Zijn onze media eigenlijk wel ooit poortwachters tegen nepnieuws geweest? Is dat niet zelf al een mediamythe op zich? In zijn To End All Wars – A Story of Loyalty and Rebellion, 1914-1918 van 2011 (NL: Verzet en Eendracht – De Grote Oorlog 1914-1918) legt Adam Hochschild uit hoe de media in de aanloop naar de Grote Oorlog volop meedraaiden in de oorlogskoorts en alle zin voor kritiek lieten varen. Toen al.
Voor en na internet
De tijden zijn veranderd. Historische analogieën zijn geen evidentie, maar uit dit boek leer ik toch dat het ook nu niet anders loopt. De penseé unique over de oorlog in Oekraïne is zo versmachtend dat elke kritische stem die durft te wijzen op de medeverantwoordelijkheid van de NAVO en de EU voor de escalatie tot de Russische invasie, die durft aandringen op onderhandelingen, het verwijt krijgt Poetin-lover te zijn en verbannen wordt uit de praatprogramma’s.
De uniformiteit van de berichtgeving over die oorlog in De Morgen, De Standaard, De Tijd, VRT, VTM en in De Volkskrant en NRC Handelsblad is verbijsterend. Dit zijn dus de kwaliteitsmedia, niet de tabloids. Hun berichten zijn copy paste van de BBC en The Guardian. Geen plaats voor nuance, tenzij in een eenzame Opinie, in geen geval in de eigen journalistieke productie.
De sociale media hebben het monopolie van de grote media vernietigd. Volgens de klassieke media is de opkomst van die sociale media en al het nepnieuws dat daar niet (door henzelf!) gecontroleerd passeert de oorzaak van het diepe wantrouwen die de bevolking nu heeft over de media.
Een omgekeerde redenering is echter ook mogelijk. De sociale media hebben hun eclatant succes te danken aan het feit dat toen ze ontstonden de klassieke media reeds zeer lang als onbetrouwbaar en leugenachtig werden gepercipieerd door een groot deel van de bevolking.
Geen collectief geheugen
De media hebben zoals Pien van der Hoeven zegt “geen collectief geheugen voor oorlogsverslaggeving”. Zij haalt in haar historisch overzicht pertinente argumenten aan om de media te veroordelen voor hun verslaggeving toen, maar die kritiek blijft binnen het kader van het aanvaardbare spectrum: wij zijn goed, we maken wel eens fouten, we schatten de dingen verkeerd in, we zijn te goedgelovig, we overdrijven de dreigingen, maar onze doelstellingen zijn nobel en eerlijk en altijd boven elke kritiek verheven.
Het idee dat de VS met een militair budget groter dan de tien volgende landen op de wereldranglijst (waaronder slechts twee vijanden) en meer dan 750 militaire basissen over heel de wereld slechts zou optreden in die wereld met enkel goede bedoelingen, doorstaat de test van de historische analyse niet.
De VS, de NAVO en de EU hebben geen enkel moreel recht om waar dan ook ter wereld militair hun wil op te leggen. Dat praat de Russische invasie niet goed – dat ik deze evidentie hier moet herhalen, toont hoe vergiftigd het huidige klimaat is.
Een eenvoudige vergelijking volstaat om ons het moreel recht te ontzeggen om verontwaardigd te doen over de oorlogsmisdaden die nu in Oekraïne worden gepleegd. In de eerste maand van de invasie in Irak werden meer mensen vermoord, meer civiele infrastructuur vernietigd dan in een heel jaar in Oekraïne. Shock and Awe. Het werd niet verzwegen, het kwam uitgebreid op de beeldbuis, maar niet met verontwaardigd commentaar over zoveel oorlogsmisdaden in onze naam.
Het zou onze media sieren dat ze zouden beginnen met eerst de eigen oorlogsmisdaden aan te klagen (en de journalist vrij te pleiten die er bewijzen over publiceerde). Pas dan hebben ze het moreel gezag om die andere oorlogsmisdaden te veroordelen. Selectieve verontwaardiging is het echte probleem van onze media.
Net zo met nepnieuws, Russisch nepnieuws wordt terecht direct ontmaskerd. Een correcte journalistieke aanpak zou hetzelfde doen met het nepnieuws dat de VS, de NAVO en de EU dagelijks verspreiden.
Het zou niet mogen gaan over een idioot die zwijggeld heeft betaald aan een prostituée, maar over het feit dat hij als president hetzelfde agressieve buitenlandse beleid voerde als al zijn voorgangers sinds de Tweede Wereldoorlog en hetzelfde binnenlandse neoliberale sociaal-economische beleid ten koste van de gewone Amerikaan.
Wij leven in een systeem dat ons regelrecht naar de klimaatcatastrofe stuurt en het gevaar voor een allesvernietigende apocalyps met de dag vergroot. Daar zou het moeten over gaan.
Pien van der Hoeven. Spoken – Nepnieuws en de Amerikaanse oorlogen in Vietnam en de Golf. Prometheus, Amsterdam, 2022, 272 pp. ISBN 978 9044 6498 57