Vlaams minister Liesbeth Homans (N-VA) van Binnenlands Bestuur heeft de bevoegdheid om de door een meerderheid van gemeenteraadsleden in de nieuw verkozen gemeenteraden voorgedragen kandidaat-burgemeester te benoemen of te weigeren. Deze bevoegdheid is wat men noemt ‘discretionair’.
Concreet betekent het dat de minister een marge heeft om de wetgeving te interpreteren en naar eigen inzicht tot een besluit te komen. Het gaat dus niet om een beslissing die automatisch en onvermijdelijk volgt uit wettelijke bepalingen1.
Geen ‘verkozen burgemeesters’ in België
In tegenstelling tot wat veel Belgen denken wordt een burgemeester niet verkozen door de burgers, maar benoemd door de minister. Hij/zij is formeel gezien een ambtenaar met een tijdelijke bestuursopdracht van zes jaar. De minister kan als zij dat wenst zelfs een niet-verkozen burger aanduiden, die geen inwoner van de gemeente hoeft te zijn.
Het is echter politieke praktijk om de kandidaat te benoemen die met een akte wordt voorgedragen, ondertekend door een meerderheid van de gemeenteraadsleden. Er gelden daarbij bepaalde regels, zo kan een gemeenteraadslid slechts één voordrachtsakte ondertekenen. Het komt er op neer dat de kandidaat-burgemeester de politicus/politica is, ofwel met de meeste voorkeurstemmen, ofwel lijsttrekker van de partij met de meeste stemmen – niet altijd, bijvoorbeeld als de grootste partij geen meerderheidscoalitie achter zich krijgt.
Deze door de minister geweigerde kandidaat-burgemeesters zijn verkozen gemeenteraadsleden, ‘verkozen burgemeesters’ bestaan in België niet.
Dat gewone burgers daar niet altijd goed over geïnformeerd zijn, kan men hen vergeven. De Belgische federale staatsstructuur is ingewikkeld. Minder vergeeflijk is dat journalisten zich blijven vergissen. Zo staat in het artikel van de openbare omroep VRT Minister Homans (N-VA) gaat vier burgemeesters van faciliteitengemeenten niet benoemen, daar spreken ze over “pesterijen” volgende zin: “Maar waarom weigert Homans de vier burgemeesters te benoemen? Alles draait rond de taalwetgeving. De faciliteitengemeenten liggen in Vlaanderen maar hebben veel Franstalige kiezers. De verkozen burgemeesters zijn dan ook meestal Franstalig.”(vette letters door redactie). Dit in een artikel over de benoeming van burgemeesters. De door de minister geweigerde kandidaat-burgemeesters zijn weliswaar verkozen gemeenteraadsleden, maar ‘verkozen burgemeesters’ bestaan in België niet.
Overtreden van de wettelijke bepalingen
De minister kan die voordracht weigeren, om allerlei redenen, onder meer omdat de voorgedragen kandidaat werd veroordeeld in zaken die zijn/haar autoriteit in twijfel trekken, bijvoorbeeld fraude of corruptie. Een andere reden kan zijn dat de voorgedragen kandidaat-burgemeester als voormalig burgemeester in de uitvoering van zijn taak bepaalde wettelijke regels heeft overtreden. Dit is het geval voor de vier kandidaat-burgemeesters van Sint-Genesius-Rode, Wezembeek-Oppem, Drogenbos en Linkebeek.
Dit zijn vier van de zes gemeenten rond Brussel met een bijzonder taalstatuut, dat met een zeer on-Nederlands gallicisme2 ’taalfaciliteiten’ wordt genoemd. Dat statuut geeft de inwoners – niet de bestuurders – het recht om in hun omgang met het gemeentebestuur de andere landstaal te gebruiken, Franstalige documenten, identiteitskaarten (die overigens in heel België viertalig zijn, met één van beide landstalen als eerste taal), paspoort, vergunningen, rijbewijs en dergelijke.
De inbreuk van deze vier kandidaat-burgemeesters is dat ze oproepingsbrieven voor de gemeenteraadsverkiezingen naar de Franstalige kiezers in het Frans hebben verstuurd. Op deze kaarten staat vermeld in welk stembureau de kiezer zich mag aanmelden. Volgens een omzendbrief van de Vlaamse regering van 1997 moeten deze oproepingskaarten naar iedereen in het Nederlands worden verstuurd, met een korte Franstalige vermelding onderaan dat men op individueel verzoek een kaart kan krijgen in het Frans.
Communautair goudhaantje
Er wordt in de berichtgeving een element vergeten dat bij dit alles niet onbelangrijk is. Reeds voor de derde maal stuurt de provincie Vlaams-Brabant zelf Nederlandstalige oproepingsbrieven naar de inwoners van deze gemeenten, nog voor het gemeentebestuur dat heeft gedaan. Elke kiezer in deze gemeenten krijgt dus twéé oproepingsbrieven waar telkens identiek hetzelfde opstaat, met als enig verschil de naam van de overheidsinstantie – provincie of gemeentebestuur. De bedoeling is uiteraard hiermee de weerspannige burgemeesters voor te zijn. Die gebruiken dan op hun beurt deze provinciale oproepingsbrief als argument – een provocatie – om toch net te doen wat ze al van plan waren.
Als het inderdaad alleen maar hierover zou gaan, kan de betrokken minister perfect beslissen om voortaan de bevoegdheid voor het verzenden van oproepingsbrieven voor de gemeenteraadsverkiezingen in deze gemeenten helemaal over te hevelen naar de provincie. Dat doet de minister niet, omdat deze zesjaarlijkse vaudeville dan zou wegvallen. Aan beide zijden van dit taaldispuut valt dan een klein, goedkoop goudhaantje weg om zich om de zes jaar even rond te profileren. De reacties zijn perfect voorspelbaar, een vast stukje theater dat de kans geeft aan beide zijden om zich nog eens te profileren rond een standpunt dat verder geen enkel concreet engagement inhoudt.
Er zijn naast deze vier gemeenten nog twee andere met hetzelfde taalstatuut, Kraainem en Wemmel, waar de burgemeesters wél de richtlijn van de Vlaamse omzendbrief hebben gevolgd. Niet toevallig zijn het twee gemeenten waar de meerderheid een samengaan is van Vlaamse en Franstalige partijen, wat in de andere vier gemeenten niet het geval is. Dit gaat met andere woorden niet over principes maar over electorale profileringsspelletjes.
In de praktijk verandert er niets
Wat het allemaal nog absurder maakt is dat de weigering van de minister om deze burgemeesters te benoemen aan de concrete situatie ter plaatse niets verandert. Wanneer een voorgedragen kandidaat-burgemeester niet benoemd wordt blijft immers de nog zetelende burgemeester van de vorige gemeentelijke legislatuur voorlopig aan, of als die niet beschikbaar is, wordt de nieuwe eerste schepen (NL: wethouder) dienstdoend burgemeester3. In de vier betrokken gemeentes zijn de voorgedragen kandidaat-burgemeesters beiden: zij waren al burgemeester én zijn nu eerste schepen. De door minister Homans geweigerde kandidaat-burgemeesters blijven met andere woorden gewoon dat: burgemeester.
Er is nog meer speciaals aan deze gemeenten. Het zijn de enige gemeenten in België waar de schepenen sinds 1988 rechtstreeks worden verkozen op basis van hun persoonlijk stemmenaantal4. Eerste schepen is dan automatisch de persoon met de meeste voorkeurstemmen. Die wet was bedoeld om de Vlaamse minderheid in deze gemeenten een plaats in het bestuur te garanderen. Dit laatste wordt stilaan problematisch, omdat het aantal Vlaamse kiezers in deze gemeenten blijft afnemen en de ondergrens om één schepen verkozen te krijgen in gedrang komt.
Om die ene schepen nog te halen hebben de Vlaamse partijen er alle belang bij een gemeenschappelijke lijst in te dienen. Zo blijft de steriele patstelling van twee lijsten op basis van taal gehandhaafd. Door dit systeem is in deze gemeenten geen enkele sprake van coalitiegesprekken, onderhandelingen, verdeling van bevoegdheden. De lijst die al sinds 1988 de meerderheid uitmaakt bestuurt gewoon verder. De normale dynamiek van gemeentepolitiek ontbreekt hier volledig.
Het Vlaamse karakter?
De minister is zoals hierboven al vermeld niet verplicht hun benoeming om deze reden te weigeren. Zij zou ook kunnen beslissen tot een sanctie, een tijdelijke schorsing of helemaal niets. Er zijn in Vlaanderen burgemeesters genoeg die ergere administratieve overtredingen begingen en toch herbenoemd worden. Het gaat volgens minister Homans hier echter over een principiële zaak, namelijk ‘het vrijwaren van het Vlaams karakter’ van deze gemeenten. Die liggen immers in het Vlaams Gewest en horen zich dus naar de regels van deze overheid te schikken.
Wat een begrip als Vlaams karakter moet voorstellen is een ideologisch geladen omschrijving die iedereen anders kan invullen en dekt in Vlaanderen zoveel ladingen als er Vlamingen zijn. Het is in hoofdzaak een goed klinkende slogan voor de eigen achterban van Vlaams-nationalistische partijen, die ten gronde nergens op slaat, toch niet qua concrete doelstellingen. De enige concrete doelstelling die hiermee in feite wordt bedoeld is het behoud of een toename van het aantal Nederlandstalige kiezers in deze gemeenten. Het bevoordelen van één demografische groep kiezers op basis van taal mag niet en in de concrete feiten doet de minister dat ook niet. Het is vooral dat: een goed klinkende slogan.
Maar goed, als dit inderdaad de echte intentie zou zijn, dat loopt daar alvast heel wat mee mis mee. De afname van Nederlandstalige kiezers in deze gemeenten gaat geleidelijk door. Ze heeft vele oorzaken, maar de taal van de oproepingsbrief voor de verkiezingen is daar geen van. Eerst en vooral is die achteruitgang demografisch. Deze gemeenten liggen naast de grootstad Brussel. De meeste kiezers die naar de groene rand emigreren zijn Franstalig. Dit is geen uniek Brussels fenomeen. Het doet zich net zo goed voor rond Antwerpen en Gent, alleen het taalaspect maakt het wat anders. Die urbane emigratie uit Brussel is bovendien meer geconcentreerd op deze gemeenten met taalfaciliteiten, juist omdat zij een bijzonder taalstatuut hebben dat Franstaligen toestaat om net als in Brussel het Frans te blijven gebruiken in hun relaties met het gemeentebestuur.
Er wordt ook steeds verwezen naar de dure grond- en woonprijzen in deze gemeenten als reden voor het inkrimpen van het aantal Nederlandstalige kiezers in deze gemeenten. Dat klopt al enige tijd niet meer. Het is vandaag duur wonen in allegemeenten rond Brussel. Jonge mensen trekken steeds verder weg van Brussel, niet alleen in de gemeenten met taalfaciliteiten.
Het is daarenboven onjuist dat alleen rijke Franstaligen naar deze gemeenten migreren. In de oude dorpskernen van Sint-Genesius-Rode, Drogenbos, Wezembeek-Oppem (minder) en Linkebeek wonen arme mensen die wegtrekken uit Brussel en uit het nabije Waals-Brabant. Zij belanden in onbewoonbare pandjes waar ze door lokale huisjesmelkers worden uitgebuit. Daar zitten heel wat laaggeschoolde mensen bij die alleen Frans spreken
Taalstatuut ondermijnt lokale dynamiek
Hoewel je er in het dagelijks leven nauwelijks wat van merkt domineert deze taalkwestie de gemeentelijke politiek. Dat blijkt onder meer uit de gang van zaken in de grootste van deze vier gemeenten, Sint-Genesius-Rode. Hier worden om de zes jaar twee lijsten ingediend, één Vlaamse en één Franstalige, waarbij politieke partijen zich verenigen, die alleen hun taal met elkaar gemeen hebben.
Uitzonderlijk is het samengaan van partijen met uiteenliggende ideologieën op gemeentelijk niveau niet. In een gewone gemeente ontstaan die samenwerkingsverbanden echter nà de verkiezingen op basis van de verkiezingsresultaten. Gemeentelijke politiek heeft zijn eigen lokale dynamiek die grotendeels losstaat van de nationale en Vlaamse politiek en is veel meer gebaseerd op praktische samenwerking (of tegenwerking) tussen persoonlijkheden dan op ideologische verschillen. In deze vier gemeenten ligt die samenwerking daarentegen reeds vast nog voor de verkiezing beginnen. Van een echte verkiezingsstrijd is in deze gemeentes in feite geen sprake. Alles ligt immers bij voorbaat vast.
De enige vraag om de zes jaar is hoe groot de bestaande meerderheid zal zijn, met één of twee zetels meer dan voorheen. Zo wordt elke lokale dynamiek uit het bestuur van de gemeente gezogen.
Gemeenteraadsverkiezingen zijn hier geen gelegenheid voor de kiezer om het beleid van de voorbije zes jaar te beoordelen en/of nieuwe ideeën aan de kiezer voor te leggen. Ze zijn slechts een demografische telling. De zetelende Franstalige meerderheid weet sinds 1988 dat zij ook in de volgende gemeenteraad zes jaar later de meerderheid zal hebben. De enige vraag om de zes jaar is hoe groot die meerderheid zal zijn, met één of twee zetels meer dan voorheen (en wie precies de meeste voorkeurstemmen haalt en schepen mag worden). Zo wordt elke lokale dynamiek uit het bestuur van de gemeente gezogen.
Wat de meerderheid ook doet, ze blijft gegarandeerd aan de macht. Franstalige kiezers zijn het daarom niet per sé eens met het beleid van hun gemeentebestuur, maar zien geen heil in een stem voor de Vlaamse lijst en omgekeerd. Bovendien, beide lijsten hadden in Sint-Genesius-Rode wel een platformtekst met vele goede intenties, verkeersveiligheid, netheid, groen, goede scholen en dergelijke. Ze waren volledig met elkaar inwisselbaar op één punt na. De Franstalige lijst stelt ‘de rechten van Franstaligen’ te zullen verdedigen. De Vlaamse lijst stelt daar ‘de verdediging van het Vlaamse karakter’ van de gemeente tegenover.
Inwisselbare programma’s op één punt na
Wie aan de gemeentelijke kiestest van De Standaard deelnam voor Sint-Genesius-Rode kwam tot de bizarre vaststelling dat zijn resultaat 50/50 werd met een klein voordeel voor de Franstalige lijst. De vragenlijst van De Standaard was gebaseerd op een aantal vragen die door de betrokken partijen waren beantwoord. Dit resultaat had twee redenen: een van de vragen was of er meer snelheidscontroles moesten komen. De Franstalige lijst pleitte voor meer, de Vlaamse lijst stelde dat er nu reeds voldoende snelheidscontroles zijn. Een tweede vraag betrof de nood voor meer groene ruimte. De Franstalige lijst was voor, de Vlaamse lijst stelde dat er reeds voldoende groene ruimte is, meer hoeft dus niet.
Met andere woorden, op twee punten waar de meerderheid vindt dat het beter kan meende de oppositielijst dat het huidige beleid reeds OK was. Het is tekenend voor het gebrek aan politieke dynamiek die door de taalkwestie wordt weggedrukt. Door de gedwongen samenwerking van partijen met ver uit elkaar liggende standpunten op één lijst verwatert hun gemeenschappelijk kiesplatform tot een amalgaam van zaken waar niemand het mee oneens kan zijn.
Dat éne echte verschil – die taalstrijd – in beide programma’s is daarenboven bizar. De gemeenteraad is helemaal niet bevoegd over zijn eigen taalstatuut en kan daar niets aan veranderen. De enige plaatsen waar ‘de rechten van de Franstaligen’ of het ‘Vlaams karakter’ kunnen worden verdedigd zijn de federale regering en het federaal parlement, de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement, niét de gemeenteraad.
De Franstalige gemeentelijke meerderheid verkent in concrete dossiers wel voortdurend en doelbewust de grenzen van het mogelijke van dat taalstatuut maar heel veel speelruimte heeft ze daarbij niet. Het gedoe met de oproepingsbrieven is vooral een strijd om symbolen, maar de Vlaamse kiezers worden er niet door gediscrimineerd.
Zo doet de Franstalige meerderheid altijd moeilijk over de subsidies voor het gemeentelijke verenigingsleven. Franstalige inwoners zijn veel minder geïnteresseerd in lokale verenigingen. Zij vinden hun gading in het ruime aanbod van de vlakbij gelegen hoofdstad (of in het eveneens vlakbij gelegen Wallonië). Daartegenover is het traditionele verenigingsleven aan Vlaamse kant nog steeds zeer actief, ook al ondervinden de verenigingen hier – een fenomeen dat heel Vlaanderen treft – de verminderende belangstelling bij de jeugd en bij nieuwe gemeentenaren. Het klopt dus zeker dat het Vlaamse verenigingsleven hier wordt tegengewerkt, maar hun achteruitgang alleen aan de taalkwestie wijten is te eenvoudig.
Spoeddiensten en woonbeleid
Er zijn in de rand rond Brussel wel degelijk nog een aantal taalkundige pijnpunten, zoals het gebrek aan tweetalig personeel bij de spoeddiensten en de openbare hospitalen in Brussel, waar ook de inwoners uit de rand rond Brussel naartoe moeten. De federale regering-Michel had een uitgelezen kans om daar iets aan te veranderen, onder meer door de taalwetgeving voor de spoeddiensten aan te passen.
Dit was immers de allereerste regering in de Belgische geschiedenis, waarin slechts één Franstalige politieke partij zetelde, waarin bovendien de Vlaams-nationale partij (zo noemt ze zichzelf toch) het grootste aandeel had. Daarenboven had deze partij zelf de federale bevoegdheid van Binnenlandse Zaken in handen onder minister Jan Jambon. Hij kon met zijn directe bevoegdheid wetsvoorstellen indienen om hier iets aan te doen. Dat heeft deze partij vijf jaar niet gedaan. Er werden zelfs geen pogingen gedaan in die richting. Het was vijf jaar lang een non-item.
De redenen voor die passiviteit zijn ideologisch. Om degelijk opgeleid tweetalig personeel aan te trekken moeten loon- en arbeidsvoorwaarden voor ambulanciers substantieel verbeterd worden. Daar zijn zowel de N-VA als de Open VLD in de federale regering principieel tegen. Het gaat in tegen hun streven naar een minimale overheid en naar besparingen op openbare gezondheidszorg.
De Vlaamse regering heeft hier geen bevoegdheid over, maar is wel bevoegd voor woonbeleid. Liesbeth Homans is ook Vlaams Minister van Wonen. Een sociaal woningbeleid gaat echter eveneens in tegen het ideologisch programma van de N-VA (en van coalitiepartner Open VLD). Zij heeft geen enkel initiatief genomen om het wonen in de rand rond Brussel aantrekkelijker te maken.
Bovendien is de N-VA om nog een reden geen fan van sociaal woonbeleid in deze gemeenten, omdat het grondwettelijk verboden is een woonbeleid te voeren alleen voor Nederlandstaligen. Minder begoede Franstaligen – en die wonen hier dus ook – hebben daar evenveel recht op.
Kortom, tweemaal heeft de N-VA kansen laten liggen om ‘het Vlaams karakter’ van de rand rond Brussel te verbeteren, op federaal niveau én op Vlaams niveau, in regeringen waar de machtsverhoudingen nooit eerder zo gunstig lagen voor een dergelijk streven. Waarom? In werkelijkheid is hun Vlaams-nationale programma voor de N-VA geen echte prioriteit.
Toch nog kandidaten
Dat in deze steriele omstandigheden, met meerderheidsbesturen die gebetonneerd zitten, toch nog mensen bereid worden gevonden om zich lokaal te engageren voor een lijst waarvan bij voorbaat vastligt dat ze niet zullen deelnemen aan een bestuursmeerderheid is bewonderenswaardig. Waar in andere gemeenten om de zes jaar de kans bestaat tot deelname aan een bestuursmeerderheid, tot een wissel van oppositie en meerderheid, weten Vlaamse lokale politici hier bij voorbaat dat die mogelijkheid nihil is, nul procent. Die éne Vlaamse rechtstreeks verkozen schepen is in de praktijk grotendeels een lege doos, hij/zij voert een voortdurende strijd voor middelen en maakt in werkelijkheid geen echt deel uit van het schepencollege.
Het zou zeer oneerlijk zijn om de lokale verkozen gemeenteraadsleden van Open-VLD, SP.A, CD&V én van N-VA voor deze gang van zaken verantwoordelijk te stellen. Zij krijgen in de gegeven omstandigheden, met heel veel inspanningen, nog redelijk wat gedaan. Het blijft echter behelpen.
Kan het anders?
De pacificatiewet van 1988, de omzendbrief van Vlaams minister Leo Peeters van 1997 én de recente beslissing om de burgemeesters niet te benoemen veranderen niets aan de lokale realiteit. Als het echt de bedoeling zou zijn ‘het Vlaams karakter’ van deze gemeenten te vrijwaren, zijn deze initiatieven over de hele lijn een faliekante mislukking gebleken. De omzendbrief van 1997 heeft bovendien een averechts effect gehad, de in 1997 stilletjes insluimerende FDF (nu Défi – met toen nog 2 Kamerzetels werd er gesproken over opgaan in de Franstalige liberale partij MR) heeft er een nieuw elan in gevonden.
Regeringsbeleid mag je nooit beoordelen op basis van uitgesproken intenties maar op basis van zijn concrete consequenties. Het gebrek aan reëel beleid in de randgemeenten rond Brussel is niet de exclusieve verantwoordelijkheid van de N-VA. Als coalitiepartners op federaal en Vlaams niveau dragen Open VLD en CD&V hun deel van die verantwoordelijkheid.
Het is echter wel de N-VA die zich op dit vlak het meest heeft geëngageerd en geprofileerd tegenover zijn kiezers. De enige reden waarom Vlaams minister Homans nu stoer doet over deze zaak is electoraal. Zij zet een thema in de vitrine dat ze vijf jaar stof heeft laten verzamelen.
De gemeenten rond de hoofdstad hebben een sociaal beleid nodig, Jonge gezinnen kunnen hier anders niet blijven wonen. Er is ook dringend nood aan beter en frequenter openbaar vervoer. De schorsing van de vier burgemeesters verandert niets aan deze reële problemen. Dit manoeuvre van minister Homans toont andermaal dat de N-VA in zak en as zit over het verlies van de migratie- en vluchtelingenproblematiek als hoofdthema voor de komende federale verkiezingen.
In de rest van Vlaanderen kijkt men ondertussen met lichte verbazing (en onverschilligheid) naar deze zesjaarlijks vaudeville.
Lode Vanoost woont met zijn gezin sinds 1987 in Sint-Genesius-Rode. Daarvoor woonde hij in Wezembeek-Oppem.
1 Ik gebruik de term ‘wettelijk’ in zijn generische betekenis. Om het onderscheid te maken met federale wetten worden wetten op Vlaams/Waals niveau ‘decreten’ genoemd (in Brussel ‘ordonnanties). Decretale wetgeving is niet ondergeschikt aan federale wetgeving.
2 Een gallicisme is een woord dat letterlijk wordt overgenomen uit het Frans. In 1961 – toen deze wetgeving werd ingevoerd – was het nog een algemene juridische praktijk om Franse termen letterlijk over te nemen in Nederlandstalige wetteksten
3 De term ‘dienstdoend’ is eveneens een gallicisme, een vertaling van de Franstalige term ‘en service’. De juiste Nederlandstalige term is locoburgemeester.
4 In deze gemeenten wordt ook de OCMW-raad sinds 1988 rechtstreeks op afzonderlijke lijsten verkozen. De OCMW-raden worden in de andere Vlaamse gemeenten sinds 1 januari 2019 afgeschaft, hier dus niet.