Talloze editorialen spreken op woensdag 22 januari 2014 hun verontwaardiging uit over de gruwelijke repressie van het regime in Syrië, op de eerste dag van de onderhandelingen in Montreux. De praktijken zelf zijn echter al tientallen jaren bekend, de gruwel onder vader Assad kreeg jarenlang enkel aandacht van mensenrechtenorganisaties. Waarom deze late verontwaardiging?
Het Syrische Baath-regime onder vader en zoon Assad is al sinds 1971 onafgebroken aan de macht. De huidige president was niet de uitverkoren opvolger van zijn vader. Hij leidde voor het grootste deel van zijn leven tot 2000 een onopvallend bestaan als oogarts. De uitverkoren zoon van Assad was echter omgekomen in een auto-ongeval.
Bashar al Assad werd in 2000 in de westerse media bejubeld om zijn hervormingscapaciteiten. Hij zou van Syrië een moderne staat maken. Dat hij in de praktijk het regime van zijn vader onverminderd verderzette kon niet deren. Hij stond immers aan de goede kant, de onze.
Dat regime kenmerkte zich net als buurland Irak door zijn specifieke Baath-karakter, waardoor het zich onderscheidde van de meeste andere buurlanden. Politieke vrijheden waren onbestaande, pogingen om daar tegen in te gaan eindigden steevast in aanhouding, foltering, verdwijning, verbanning (af en toe ook in een lucratieve baan bij de overheid). Wie daarentegen zijn mond hield kon rekenen op de beste gezondheidszorg en opleiding van de regio en een redelijk welvaartspeil, net als in Irak.
Syrië was dan wel een dictatuur, het was echter geen fundamentalistische theocratie zoals het feodale koninkrijk Saoedi-Arabië, waarmee het regime sinds 1971 niet bepaald goede relaties heeft. Islam is er de officiële godsdienst, maar andere religieuze minderheden konden hun geloof belijden. De enige voorwaarde was dat er geen politieke standpunten werden ingenomen.
Ondanks die relatieve welvaart was er wel degelijk heel wat politieke dissidentie. Er waren zelfs meer dan eens grote volksopstanden. In 1980 werd bijvoorbeeld een opstand onderdrukt in Aleppo van een beweging die we nu islamitische ‘fundamentalisten’ zouden noemen. In 1982 kwamen bij de bezetting van de stad Hama waarschijnlijk meer dan 1000 mensen om. Er zijn meermaals dergelijke opstanden geweest, ze werden telkens zeer gewelddadig onderdrukt en leiden telkens tot een toename van folteringen, verdwijningen en executies.
Dat was ook nu bij het begin van de volksopstand in 2011 niet anders. Geïnspireerd door de Arabische Lente in Tunesië, Libië en Egypte kwamen civiele organisaties op straat met logische eisen voor democratie en inspraak. Bovendien leed de Syrische bevolking ook onder de economische recessie. De afstand tussen relatieve welvaart voor de middenklasse en armoede is er niet erg groot. Deze opstand werd neergeslagen zoals het Baath-regime dat altijd al deed, met brutale repressie.
De tijden zijn echter veranderd. Bovendien waren de tegenstanders van democratie in deze regio gewaarschuwd door diezelfde drie voorbeelden van Tunesië, Libië en Egypte. Heel wat fundamentalisten – waaronder oudstrijders uit Libië, Afghanistan en andere landen – vonden hun weg naar Syrië en vormden hun eigen gewapend verzetsgroep. De rest van het verhaal is voldoende bekend.
Niemand die er dus aan twijfelt dat er in Syrië gefolterd werd. Toch zijn de recente ‘onthullingen’ om meerdere redenen verdacht. Eerst en vooral is er de datum van de onthullingen, één dag voor het echte begin van de onderhandelingen in Montreux.
Noam Chomsky stelt dikwijls in interviews, artikels, zijn toespraken en zijn boeken dat morele verontwaardiging over schendingen van de mensenrechten enkel geloofwaardig kan zijn als ze universeel is, als ze met andere woorden voor iedereen geldt. Bovendien, zegt hij, moet je bij alles wat je doet altijd rekening houden met de consequenties.
Gaat het over misdaden van een vijand waar je geen enkele controle over hebt, of gaat het over een dader die je wel kan beïnvloeden? Er kan volgens Chomsky zelfs voor gepleit worden dat je sneller moet verontwaardigd zijn over de misdaden van je bondgenoten dat over die van je vijanden. Uitspraken over de misdaden van je vrienden kunnen immers een reële positieve impact hebben op wat er gebeurt.
Kunnen de uitspraken over misdaden van je vijand ook een dergelijke positieve impact hebben? Dat kan, maar is meestal zeer twijfelachtig en heeft meer dan waarschijnlijk een averechts effect. Wat kunnen westerse leiders en westerse media bereiken door net nu de gruwel van het Syrische regime aan te klagen? Wat bereiken zij door een oproep om de leiders van dat regime voor een internationale rechtbank te krijgen?
De impact van dergelijke uitspraken kan je zeer realistisch inschatten. Nog meer dan voorheen zal het regime van president Assad zich verschansen en uithalen naar zijn tegenstanders. Deze ‘onthullingen’ zullen met andere woorden een vreedzame oplossing verder bemoeilijken.
Door immers net nu met deze gruwelijke beelden uit te pakken bereiken de media met andere woorden alleen een verstarring van het regime van president Assad aan de onderhandelingstafel. Zij putten uit deze internationale verontwaardiging immers de energie om tot het uiterste te gaan in de strijd voor machtsbehoud. Bovendien houdt deze houding geen enkele rekening met het feit dat president Assad wel degelijk een aanhang heeft bij een niet onaanzienlijke minderheid van de bevolking, die achter hem staat, al was het maar omdat het alternatief van een fundamentalistisch regime hen veel minder bevalt dan het huidige.
De boodschap van deze onthullingen is niet dat de tijd van dictators zoals Assad voorbij is. De boodschap van deze selectieve verontwaardiging is dat dictators er goed aan doen aan onze kant te staan wanneer ze hun misdaden begaan. Eerder dan een einde aan deze gruwel houdt selectieve verontwaardiging wandaden tegen de mensheid in stand.
Wie stelt dat je dergelijke beelden niet kan achterhouden eenmaal ze bekend zijn, vergist zich schromelijk. Die selectie maken media dagelijks, bijvoorbeeld door beschikbare beelden van slachtoffers van Amerikaanse drone-aanvallen niet te tonen.
De dag dat de gruwel van die drone-aanvallen op huwelijksfeesten in Afghanistan of massaslachtingen door Colombiaanse paramilitairen, executies in Saoedi-Arabië, wantoestanden in Guantanamo (en in gewone Amerikaanse gevangenissen) even hard worden aangeklaagd op de voorpagina’s van onze kranten als de wreedheden van het Syrische regime zullen wij pas echt in een andere wereld leven. Zolang dat niet het geval is begrijpen de would-be dictators van deze wereld vooral dat: het maakt alleen een verschil als je aan de verkeerde kant staat.
Ondertussen gaat het Belgisch leger humanitaire hulp bieden aan de bevolking van Centraal-Afrika. Ze gaan daarvoor transportvluchten doen naar de hoofdstad Bangui vanuit buurland Gabon, niet bepaald een voorbeeldstaat op gebied van mensenrechten.
Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.