Er is wel degelijk ervaring voorhanden om terrorisme anders aan te pakken. Men moet alleen bereid zijn om daar voor open te staan
Het beste gevolg van de mislukte aanslag in Brussel-Centraal zou een degelijk debat zijn over de manier waarop in het algemeen dit soort terrorisme best wordt aangepakt. In dat globale kader kan dan ook nagedacht worden over zin en onzin van militairen in onze straten.
Hoe zou een andere aanpak van het terrorisme er dan wel kunnen uitzien? Terechte vraag, hier een eerste aanzet.
Na emotie is reflectie nodig
Wat leren we uit de mislukte aanslag van deze week? Die vraag stellen, dat is de taak van de politieke leiders van dit land. Het is tijd om na te denken over het eigen beleid, om te rade te gaan bij experten en om dat beleid aan de hand van deze ervaringen bij te sturen.
Dat is jammer genoeg net niet wat nu gebeurt. Integendeel, uit de eerste commentaren van ministers en politici blijkt dat zij halsstarrig vasthouden aan het huidige beleid, eerder dan te erkennen dat een en ander dringend moet herbekeken worden.
De bloedige jaren 1970 en 1980
Er zijn wel degelijk tijden geweest dat het erger was dan nu op vlak van terroristische aanslagen in Europa (zie verder). Op een recent symposium van experten en juristen in Brussel op 20 april 2017 werd nagedacht over de huidige aanpak van het terrorisme en werd teruggeblikt op hoe vroeger met terrorisme werd omgegaan. Politieke verantwoordelijken schitterden op dat colloquium door hun volledige afwezigheid.
Uit de aanpak van het terrorisme in de jaren 1970 en 1980 kan nochtans heel wat geleerd worden voor de aanpak vandaag (zie Experten unaniem vernietigend voor aanpak strijd tegen terreur). Een eerste vaststelling: in de jaren 1970 en 1980 waren er méér terroristische aanslagen in Europa dan nu, met méér slachtoffers. Dat praat geen enkele terreurdaad nu goed: het is gewoon een statistische vaststelling.
Denk aan de CCC en de Bende van Nijvel in België, de Rote Armee Fraktion in Duitsland (die onder meer Hans Schleyer, hoofd van de werkgeversbond, ontvoerden en vermoordden), de Brigata Rossa in Italië (die onder meer voormalig eerste minister Aldo Moro vermoordden na een gijzeling van 55 dagen), de ETA in Baskenland (die een golf van aanslagen begon in 1973 met de moord op Spaans eerste minister Carrero Blanco), Action Directe in Frankrijk (die gebouwen van ministeries bombardeerden en een generaal vermoordden), het IRA in Groot-Brittannië (met onder meer de bomaanslag op het Grand Hotel in Brighton in 1984, waar eerste minister Margaret Thatcher nipt aan de dood ontsnapte), rechtse doodseskaders in Italië, de moordende aanslag met 85 doden op het station van Bologna in 1980 door een neofascistische terreurgroep.
Hoe werd daar toen mee omgegaan?
Historische parallellen liggen altijd moeilijk, toch zijn er wel degelijk zaken van toen waaruit lessen kunnen worden getrokken. Eerst en vooral was de aanpak door overheden en politie veel meer gericht op klassiek crimineel onderzoek, veel meer gericht ook op langetermijnbestrijding.
Dat heeft tijd gevraagd, iets wat politieke leiders toen ook openlijk beaamden als onvermijdelijk. Maar bovenal, deze trage aanpak was uiteindelijk wel efficiënt. De overheid investeerde in inlichtingendiensten, veiligheidsdiensten, opzoekingswerk, recherche, anonieme bewaking, weinig zichtbaar maar wel doelmatig. Alle terroristische organisaties hierboven vermeld werden vernietigd, hun leden werden aangehouden en kregen zware straffen, een aantal van hen zit nog steeds in de gevangenis.
Het achterliggende idee was over het algemeen dat het bestaande wettelijke kader volstond en dat er alleen meer moest worden geïnvesteerd in de diensten zelf. Weinig spectaculair, maar nogmaals, wel efficiënt. Vandaag doet men in feite net het omgekeerde, de ene nieuwe wet volgt de andere op, die de mensenrechten voor iedereen aantast, terwijl verder wordt bespaard op het gewone politiewerk.
Er speelden uiteraard ook toen politieke en ideologische overwegingen. Regeringen lieten ook toen niet na om van aanslagen misbruik te maken om vormen van democratische politieke dissidentie die hen niet zinden te vervolgen. Pogingen werden ondernomen om vredesbewegingen te criminaliseren. Actievoerders werden bespioneerd, ook al pasten die enkel hun recht op vrije meningsuiting toe.
Het is dus zeker niet zo dat alles toen zeer netjes verliep. In Duitsland werden overheidsambtenaren massaal ontslagen op basis van het hebben of uiten van opinies en privébedrijven kregen de dwingende ‘raad’ personeelsleden te ontslagen. In België werden ngo’s en actiegroepen geïnfiltreerd en werden acties ondernomen om illegale acties te provoceren …
… en militairen op straat?
In België werden als reactie op een reeks moordende aanslagen in de jaren 1980 net als nu een tijdlang militairen op straat gepost, vooral rond grootwarenhuizen, meer bepaald die van de Delhaize-keten. Deze keten werd zwaar geviseerd door wat men de Bende van Nijvel ging noemen (naar de plaats van de allereerste aanslag van de bende – in Franstalig België spreekt men van ‘les tueurs du Brabant’). Bovendien werd de militaire bewaking van legerbasissen en militaire installaties versterkt. De CCC pleegde immers aanslagen tegen militaire communicatielijnen en installaties.
De militaire bewaking van grootwarenhuizen werd snel weer afgevoerd, onder meer omdat men vaststelde dat dat een averechts effect had, dat het de mensen angst aanjoeg en bovendien, men realiseerde zich ook snel dat soldaten met zware wapens boven op daken van grootwarenhuizen nauwelijks kunnen optreden tegen meedogenloze fanatici die beneden op drukke parkings tussen de bevolking staan.
“Geradicaliseerde katholieken?”
Vandaag is er een compleet nieuw begrip het discours binnengeslopen: de zogenaamde ‘radicalisering’. Tijdens het hierboven al vermelde colloquium van 20 april 2017 in Brussel zei expert Rik Coolsaet daarover: “Niemand dacht er toen aan om IRA-terroristen ‘geradicaliseerde katholieken’ te noemen, niemand dacht er aan om Pierre Carette (van de CCC) een ‘geradicaliseerde linkse’ te noemen, ook al kwam hij in 2003 na 15 jaar gevangenschap vrij met de vuist in de hoogte. Die man was duidelijk nog even radicaal als toen hij werd veroordeeld.”
“Verklaren is goedpraten, vond men in de VS. Het gaat hier om individuen die slecht zijn geworden, ‘geradicaliseerd’. Punt. Dat is een zeer gevaarlijke evolutie. Men negeert zo de oorzaken en de kans om dit fenomeen te doorgronden en met deze kennis effectief te bestrijden. Bovendien, het is nog altijd niet strafbaar om radicale ideeën te hebben over de maatschappij, dat is een opinie, geen misdaad. Er is zelfs nooit een causaal verband aangetoond tussen het hebben van radicale ideeën en terrorisme. Er zijn talloze burgers met zeer radicale ideeën die volledig vreedzaam functioneren in de maatschappij.”
Ontwijken van de echte oorzaken
Sinds het woord radicalisering zijn intrede deed, zijn er zelfverklaarde ‘radicaliseringsexperten’ opgestaan, moeten verdachten ‘gederadicaliseerd’ worden en profileren politici zich met hun inzet tegen ‘radicalisering’. Ook nu na de mislukte aanslag in Brussel-Centraal focusten media, politiek en overheid onmiddellijk op de ‘onverwachte, plotse ‘radicalisering’ van de dader.
Daarom is het belangrijk te herhalen wat Coolsaet hierboven zei: “Men negeert zo de oorzaken en de kansen om dit fenomeen te doorgronden en met deze kennis effectief te bestrijden.”
En militairen op straat?
Hebben militairen op straat nut in dit alles? Alles hangt ervan af wat daarmee wordt bedoeld. In ieder geval is het openlijk patrouilleren van zwaar bewapende soldaten zo goed als nutteloos, zoals al jaren wordt bewezen in Frankrijk.
Militaire inlichtingendiensten (als die er tenminste in slagen om interne ruzies te vermijden) en hun burgerlijke collega’s kunnen daarentegen wel nut hebben door hun opzoekingswerk, door anonieme bewakingsopdrachten, door voor kandidaat-terroristen onzichtbare aanwezigheid op strategische plaatsen.
Voorkomen van aanslagen door aloude, oerklassieke recherche en bewaking is nog altijd de meest efficiënte methode. Dat is zeer onspectaculair, en waarschijnlijk is dat de reden waarom bepaalde politici absoluut soldaten op straat willen. Ten eerste om aan te tonen dat ze wel degelijk ‘iets’ doen en ten tweede om de impliciete boodschap te geven dat de mensen best netjes in lijn lopen en hun analyse als de enige juiste aanvaarden.
In het buitenland, nooit in eigen land
Militairen tussen de bevolking hebben echter alleen zin in een internationale context, zoals bij VN-vredesmissies. Soldaten zijn dan bewakers van de bevolking, om strijdende partijen uit elkaar te halen, om te bemiddelen. Ze hebben dan ook concrete bevoegdheden, kunnen mensen aanhouden, verhoren, gevangen nemen, ze kunnen auto’s onderzoeken, huizen binnenvallen, en verdachten overdragen aan lokale of internationale justitie.
Soldaten in eigen land op straat zijn een heel andere zaak. Hun aanwezigheid met oorlogswapens is principieel onaanvaardbaar, en niet alleen omdat het geen nut zou hebben. De discussie is immers niet of het leger al dan niet in staat is om in eigen land de veiligheid te garanderen. De kwestie is dat zij daar niet voor geschikt zijn, noch qua uitrusting en opleiding, en bovenal dat zij dat principieel niet horen te doen.
Samengevat, klassiek politiewerk is het enige wat echt werkt en dat in het verleden al bewezen heeft. Dat is niet spectaculair, traag, onzichtbaar, maar uiteindelijk wel efficiënt. Het ontbreekt de politieke leiding van dit land echter aan de moed om dat openlijk te erkennen.
Er is echter meer. Politiewerk is symptoombestrijding. Nodig en noodzakelijk op korte termijn. Op lange termijn moeten heel andere dingen gebeuren.
Een andere kijk op het globale gebeuren
Naast kortetermijnactie is er immers de noodzaak voor een ander maatschappelijk beleid, meer wijkagenten bijvoorbeeld, meer buurtwerking, die sneller vereenzaming en ongewoon gedrag detecteren, net die zaken die deze regering afbouwt, meer aandacht ook voor schoolproblemen. Niets nieuw, niets spectaculair, het werd al eerder gedaan maar heel dikwijls halfhartig, onder meer omdat conservatieve krachten dat principieel niet wilden en de impact van hun jarenlange tegenwerking nu gebruiken als argument om te stellen dat het niet zou werken.
En ten slotte is er het buitenlandse beleid. Investeren in gevechtsvliegtuigen die ginder gaan bombarderen is een recept voor verderzetting van terrorisme hier. Dat zeggen geen linkse rakkers maar de Britse, Franse en Amerikaanse inlichtingendiensten. Die voorspelden dat reeds sinds 2003, nog voor de invasie van Irak begon. Zolang de Belgische en Europese overheden die link niet erkennen, blijft het dweilen met de kraan open.
Een meer inclusieve maatschappij en een ander buitenlands beleid, er valt nog veel meer over te zeggen … De fundamentele vraag na de mislukte aanslag in Brussel-Centraal is of de federale regering bereid is na te denken over zijn huidige manier van werken of niet. Voorlopig ziet het er naar uit dat zij halsstarrig volhardt in de boosheid. Uit de talrijke positieve reacties op het artikel van onze collega blijkt dat meer en meer mensen er anders over denken.