De Engelse uitdrukking ‘to call the shots’, (‘vuur’ roepen wanneer er geschoten mag worden) wordt meestal in figuurlijke zin gebruikt: ‘Wie heeft het hier voor het zeggen? Who calls the shots around here?’. Als titel voor dit boek is het ook letterlijk interpreteerbaar. Het is immers de centrale thesis van de auteur dat de Verenigde Naties (VN) verworden zijn tot een willoos instrument in de handen van het machtigste lid, de Verenigde Staten van Amerika (VS). Recensie van Phyllis Bennis. Calling the Shots. How Washington Dominates Today’s UN. Foreword by Erskine Childers. Olive Branch Press, New York, 1996
Het boek Calling the Shots. How Washington Dominates Today’s UN werd uitgebracht in 1996, dus voor de NAVO-bombardementen in Kosovo. De auteur is jarenlang radioreporter geweest gespecialiseerd in de VN en Erskine Childers, die het voorwoord schreef, was zelf VN-diplomaat. Beide zijn Noord-Amerikaanse burgers wat het boek een extra-geloofwaardigheid geeft.
Het voorwoord leest als een aanklacht. De VS is naast gastland ook het meest ontrouwe lid van de VN. Overtredingen van het VN-charter, achterstallige betalingen, jarenlange desinformatie door politici en media. Desondanks stelt Childers met tevredenheid vast dat 67 % van de VS-bevolking nog steeds achter de VN staan (hun vertrouwen in de eigen regering is kleiner). Elk jaar wordt per mens op aarde 2 $ aan de VN besteed, tegelijkertijd gaat 150 $ naar bewapening. De VS verdient bovendien 1 miljard $ per jaar aan de huisvesting van de VN en aan de VN-bestellingen bij Amerikaanse bedrijven. De kritiek dat de VN een opgeblazen waterhoofd van een administratie zou hebben wordt weggeveegd met een zeer geestige vergelijking: er werken 42.000 mensen bij de VN, dat is minder dan bij de overheidsdiensten in de staat Wyoming (met een bevolking van 455.975). Correcter is volgens Childers te stellen dat de VN permanent onderbemand en ondergefinancierd is voor de taken die er van verwacht worden. Volgens hem is het probleem van de VN het probleem van de Amerikaanse democratie zelf.
Daarmee is de toon gezet. In tien hoofdstukken, naar de allerbeste Angelsaksische tradities netjes ingedeeld per thema, wordt de verpletterende dominantie van de VS in de VN uit de doeken gedaan. En het moet gezegd worden, het relaas is indrukwekkend. Sommige citaten zijn revelerend in hun openheid. John Bolton, Onderminister van Buitenlandse Zaken voor Internationale Organisaties onder president Bush in februari 1994: “There is no United Nations … When the United States leads, the United Nations will follow. When it suits our interest to do so, we will do so. When it does not suit our interersts we will not.” (p. XV).
De VS hadden voor de tweede Wereldoorlog al geweigerd lid te worden van de Volkerenbond, de voorganger van de VN, omdat onvoldoende garanties werden gegeven dat de belangen van de VS zouden gediend worden. Voor een deel was die kritiek van de Amerikanen terecht, want de Volkerenbond was vooral een creatie van Europa dat zijn kolonies wilde behouden. De nieuwe organisatie moest dus anders zijn. Samen mét aartsvijand Moskou (!) pleitte Washington voor een Veiligheidsraad met permanente leden mét veto-recht. Dit blijft tot vandaag de grootste struikelblok voor een hervorming van de VN. De VN werd gecreëerd om de globale macht van zijn sterkste leden, de VS voorop, te consolideren en te versterken, zeker niet om daar iets aan te veranderen (to consolidate and strengthen – not to challenge). De Bretton-Woods-instellingen (IMF, Wereldbank …) zijn zo geconcipieerd dat zij onmogelijk rekening kunnen houden met of onderzoek doen naar de oorzaken van economische onderontwikkeling (p.12). Ze werken bovendien volledig onafhankelijk van de VN.
Zodra de VN evolueerde in de richting van een neutraal orgaan voor vrede en rechtvaardigheid zette de VS alle middelen in om het tij te keren. Toen de Algemene Vergadering niet langer zekerheid bood wegens het toenemend aantal lidstaten uit het arme Zuiden, ging de VS zich op de Veiligheidsraad concentreren. Het absoluut dieptepunt was, volgens de auteur, de periode dat Jeane Kirkpatrick VS-ambassadeur was onder Ronald Reagan. Haar doel was niet meer of niet minder dan de vernietiging van de VN (Kirkpatrick’s overarching goal was nothing less than bringing down the entire organization) (p.17). Dat deed ze ondermeer door keihard sancties tegen Zuid-Afrika te verhinderen en door bijna alleen tegen de rest van de wereld de bezetting door Israël van Palestina te verdedigen. Toen Yasser Arafat in november 1988 uitgenodigd was om naar de VN in New York te komen trad de VS unilateraal het Gastland Verdrag met de voeten en weigerde hem een visum. Dit leidde tot de verhuizing van de volledige staf naar Genève voor een speech van twee uur, een beschamende Pyrrhus-overwinning voor de VS. (De VS heeft zich bij de ondertekening van het Handvest een aantal extra-verplichtingen opgelegd. Als gastland voor de VN moet het elke wereldburger die door de VN wordt uitgenodigd op zijn territorium toelaten, zij het onder strikt beperkende voorwaarden. Dat deed de VS uiteraard niet uit goedertierendheid. Daar had het land andere motieven voor, die in dit boek ruimschoots aan bod komen.)
Eén hoofdstuk voor de oprichting van de VN en de evolutie tot aan de Golfoorlog. Weinig in vergelijking met de overige 9 hoofdstukken maar volgens de auteur terecht. De historische breuklijn ligt volgens de auteur niet zozeer in 1989 met de val van de Muur maar in 1990-1991 met de Golfoorlog. Tot dan had de VN in 40 jaar tijd 13 vredesoperaties op haar naam staan (waarvan sommige weinig opvallend blijven doorlopen zoals in Cyprus). Tot dan lag de nadruk eerder op maatschappelijk werk: sociale, culturele, economische ontwikkeling, gezondheidsacties via UNICEF, UNESCO, niet toevallig VN-organisaties die door de VS geboycot worden. Na het VS-offensief in de Gold bleef de VN verweesd achter. Zijn onafhankelijkheid en integriteit, zijn geloofwaardigheid als vredesbrenger onder dwang van de regering-Bush ondermijnd.(p.24). Eqbal Ahmad, Midden-Oostenspecialist noemde het tijdens een lezing in de VS ‘the use of a multilateral instrument to carry out a unilateral war’ (p.25). De Golfoorlog had dan ook alles vandoen met het vestigen van de VS als enige strategische supermacht. Met dat doel voor ogen werden andere lidstaten bijna openlijk onder druk gezet om resolutie 678, die de VS vrij spel gaf, er door te krijgen. De vertegenwoordiger van Jemen stemde toch tegen. Hij kreeg open en bloot voor de camera’s te horen dat deze stem ‘will be the most expensive ‘no’ vote you ever cast’ (p.33). Drie dagen later zegde de VS een hulpprogramma van 70 miljoen $ op met Jemen, een van de armste landen ter wereld, daarmee duidelijk makend ‘who calls the shots around here’.
Niet alleen lidstaten mogen deze niet bepaald subtiele druk ondervinden. De VN zelfs is er voortdurend het slachtoffer van. Interessant in die context is het initiatief van de Zweedse premier Olof Palme die in 1985 voorstelde dat geen lidstaat meer dan 10 % zou bijdragen tot het volledige VN-budget omdat dit ‘would better reflect the fact that this Organization is the instrument of all nations’ (p. 58). De VS wiens bijdrage in theorie 25 % van het totale budget bedraagt (maar die in de praktijk permanent een wanbetaler is) en haar bijdrage dus met meer dan de helft kon laten verminderen, nam het voortouw om dit initiatief te kelderen. Bovendien zijn het vooral die initiatieven die gericht zijn sociaal-economische ontwikkeling die door de VS worden bekritiseerd. Zo werd het Center on Transnational Corporations een doodgeboren kind.
Daarmee gaat de VS door op een lijn die reeds vijftig jaar vast ligt. In 1948 formuleerde George Kennan het zo: ‘We have 50 % of the world’s wealth, but only 6,3 % of its population … Our real task in the coming period is to devise a pattern of relationships which will allow us to maintain this position of disparity … ‘ Terecht citaat, brandend actueel, hier gaat het dus nog altijd over. Zowel Rusland als China haken af en laten het spel over aan de overige drie VS, GB en Frankrijk (eigenlijk dus maar twee, vermits GB en de VS zowat één zijn op dit gebied en Frankrijk slechts af en toe en dan nog dikwijls symbolisch weerwerk biedt).
De auteur gelooft duidelijk niet dat het einde van de Koude Oorlog enig verschil maakt voor het arme Zuiden. De lokale conflicten die nu overal losbarsten vinden hun oorsprong in ‘unfair political systems, denial of equitable access to basic resources or education, widening gaps between rich and poor even within poor countries, daar is niets aan veranderd (p.80). Het concept ‘humanitaire interventie is volgens haar puur militair. Zij erkent dat er momenten zijn wanneer internationale acties nodig zijn (Rwanda), terecht wijst zij er echter op dat dat geen reden tot tevredenheid mag zijn omdat zo’n interventie wijst op het falen van de internationale gemeenschap en dus nooit als een succes kan worden gezien (p.85)
De Agenda for Peace, het idee van een VN-leger, het passert allemaal uitgebreid de revue. Veel aandacht gaat ook naar de opvattingen in het politieke milieu in de VS zelf. Zij spreekt tegen dat het debat in de VS er een is tussen isolationsme versus multilateralisme, eerder is er sprake van unilateralisme (zij die vinden dat de VS gewoon alleen zijn gangen moet kunnen gaan) tegen multilateralisten (zij die evengoed vinden dat de VS topdog moet zijn en blijven maar die vinden dat de VS daarvoor de internationale instellingen naar zijn hand moet zetten) (p.98). De auteur legt ook zeer gedetailleerd uit hoe de VS als enige lidstaat van de VN systematisch geweigerd heeft om ook maar één VS-soldaat onder het gezag van de VN of een andere lidstaat te plaatsen. Officieel laat de VS dit nochtans meermal toe, dat is dan wel altijd toevallig wanneer de VN zelf als opperbevelhebber een Amerikaan gekozen heeft.
De operaties in Somalië, Rwanda, Haiti en Bosnië, het instrument van de economische sancties (first rule: the North is exempt !), het concept van de zogenaamde ‘rogue states’ Lybië, Irak en … Cuba, het wordt allemaal uitvoerig besproken. Veel aandacht gaat ook naar de conferenties die de VN heeft gehouden en de manier waarop de VS er voor zorgde dat ze zonder gevolg bleven. Ook boeiend is de manier waarop ze brandhout maakt van de Westerse stelling dat het Zuiden de universaliteit van de mensenrechten zou betwisten.
Een hoofdstuk wordt ten slotte gewijd aan wat zij noemt: ‘The Exception : The Middle East and Palestine’. Een gruwelijke succes-story voor de VS enerzijds, anderzijds ook de enige materie waar de VS er nooit is in geslaagd de rest van de wereld naar zijn pijpen te laten dansen.
Kortom, het boek geeft een schat aan informatie en hoort thuis op het boekenrek van elke student internationale politiek. De overzichtelijke indeling (ook binnen de hoofdstukken zelf) met duidelijke titels en ondertitels in combinatie met een gedetailleerde index, een interessante bibliografie, een lijst van de talloze afkortingen die de VN rijk is, een handig schema van de VN-structuur en het volledige VN-Handvest als toemaat maakt het boek tot een handig naslagwerk. Alles geschreven met een vlotte pen, niet te technisch zodat ook de geïnteresseerde leek aan zijn trekken komt. Een aanrader dus.
De verleiding is echter groot om na lectuur met een gevoel van onmacht te blijven zitten. Zoveel inspanningen steeds weer tenietgedaan door de het machtigste land ter wereld. Toch is er hoop. Zelfs de Amerikaanse bevolking blijft voor 67 % achter de VN staan en toont daarmee meer vertrouwen te hebben in deze organisatie dan in haar eigen regering.
Hoe reëel de invloed van de VS op de VN ook is, toch begaat de auteur een fout die wel meer voorkomt bij Noord-Amerikanen. Het lijkt wel of er naast de VS geen andere landen bestaan. De VS heeft nochtans niet altijd zijn slag thuis gehaald. Het zou interessant zijn om een analyse te maken van die enkele keren dat Washington zijn zin NIET kreeg en daar conclusies uit te trekken. Wat kan worden gedaan om van de VN een écht orgaan voor democratie, vrede én welvaart te maken. Die vraag blijft ook na het lezen van dit boek open.
Artikel oorspronkelijk verschenen in www.uitpers.be.