Kwame Nkrumah werd op 6 maart 1957 de allereerste regeringsleider van het onafhankelijke Ghana. Hij was een groot verdediger van het Pan-Afrikanisme. De Britse ex-kolonisator dacht er anders over. Net als zovele andere Afrikaanse leiders werd hij door hen afgezet. Hij was alles wat de Britten haatten: zwart, welbespraakt, redelijk en niet onderdanig aan de hogere Britse economische belangen.
Kwame Nkrumah (1909-1972) werd op 7 maart 1957 de allereerste regeringsleider van het onafhankelijke Ghana. Daarvoor was hij al de eerste Afrikaanse eerste minister van de Britse kolonie Gold Coast, zoals Ghana toen heette. De Britse kolonisator had hem toegelaten als eerste die functie te bekleden in de hoop dat ze daarmee de bekendste en meest welbespraakte voorstander van onafhankelijkheid kon neutraliseren. Tot dan was Gold Coast bestuurd door een Britse hoge koloniale ambtenaar. Nauwelijks negen jaar later werd Nkrumah afgezet door een militaire staatsgreep, ondersteund door de Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten.
Een Afrikaanse nationalist
Reeds als jonge student bleek Nkrumah grote belangstelling te hebben voor het pan-Afrikaanse nationalisme, het idee dat Afrika zijn lot in eigen handen hoorde te nemen. Tijdens zijn tien jaar studies en werken in de VS maakte hij kennis met de ideeën van zwarte denkers als Marcus Garvey en W.E.B. Dubois. Aan de University of Pennsylvania werkte hij aan de eerste geschreven grammatica van zijn geboortetaal Akan. Tijdens de zomers in de VS was hij actief betrokken bij het gemeenschapsleven in de zwarte New Yorkse wijk Harlem.
Zelfbeschikking, géén onafhankelijkheid
Na de Tweede Wereldoorlog hadden de Britse, Franse, Portugese, Nederlandse (in Azië), Spaanse en Belgische kolonisatoren alle moeite om terug de controle over hun kolonies te herstellen (Duitsland was zijn kolonies al kwijt sinds 1918). In de hoop alsnog volgzame elites te vinden die de kolonies bij het ‘moederland’ zouden houden, kregen ze gedaan dat in het Handvest van de Verenigde Naties geen ‘recht op onafhankelijkheid’ werd opgenomen, maar enkel een ‘recht op zelfbeschikking’, op basis van volksreferenda. Dat staat nog steeds zo in het VN-Handvest.
In hun kolonie met de (voor de Britten) gepaste naam Gold Coast stemden de Britten in met ‘medebestuur’, aanvankelijk nog onder een Britse koloniale ambtenaar. Het verzet was echter niet te stoppen. Nkrumah werd uit gevangenschap gehaald, nadat hij de verkiezingen had gewonnen en werd op 6 maart 1957 de eerste regeringsleider van het op dezelfde dag onafhankelijk geworden Ghana, zoals het land voortaan zou heten.
Een eigen koers los van de ex-kolonisator
Nkrumah begon onmiddellijk een aantal beslissingen te nemen voor het oprichten van een sociale welvaartsstaat, waaronder het bouwen van openbare scholen. Hij wilde zijn land zo snel mogelijk industrialiseren, onder meer door de financiële afhankelijkheid van het land van de voormalige Britse kolonisator af te bouwen en andere dan louter bilaterale Britse handelsrelaties te ontwikkelen.
Hij trok zijn land daarom ook terug uit meerdere koloniale organisaties zoals de West African Currency Board, waar Groot-Brittannië nog steeds het monetair beleid dirigeerde. Hij verzette zich tegen de toetreding van zijn land tot een bilateraal verdrag met de Europese Economische Gemeenschap, de latere Europese Unie.
In de Ghanese hoofdstad Accra bracht Nkrumah de leiders van buurlanden Mali en Guinea samen voor de oprichting van de Unie van Afrikaanse Staten, waarmee hij vooruitliep op zijn ambities voor een Afrikaanse eenheidsbeweging over heel het continent. In 1963 was hij een van de voornaamste gangmakers voor de oprichting van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid. Nkrumah was van bij de start van zijn bestuur ook een trekker van de Beweging van Niet-Gebonden Landen, een samenwerkingsverband van landen die zich noch bij Europa en de VS, noch bij de Sovjet-Unie wilden aansluiten.
Militaire staatsgreep herstelt post-koloniale controle
In februari 1966 pleegde luitenant-generaal Emmanuel Kwasi Kotoka een staatsgreep terwijl Nkrumah op staatsbezoek was in Noord-Vietnam en China. Kotoka kwam nauwelijks een jaar later zelf om bij een staatsgreep tegen hemzelf door andere hogere officieren. Net als in andere Afrikaanse landen hadden de Franse, Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten hand- en spandiensten geleverd voor die coup. Uit historisch onderzoek van documenten blijkt dat de CIA en MI6 reeds een jaar op voorhand op de hoogte waren van de coupplannen van Kotoka en hem daarbij ruim advies gaven.
Een van de allereerste beslissingen van het nieuwe regime was het uitnodigen van het IMF en de Wereldbank om de economie over te nemen en de nieuwe regering legde onmiddellijk contacten met het apartheidsregime in Zuid-Afrika.
Nkrumah keerde nooit meer terug naar Ghana, maar bleef zijn ideeën voor Afrikaanse eenheid verdedigen, aanvankelijk vanuit buurland Guinea. Omdat ondertussen meer en meer Afrikaanse landen ten prooi vielen aan staatsgrepen geraakte hij met zijn ideeën in een steeds dieper politiek isolement. De permanente angst voor ontvoering en/of een aanslag op zijn leven eiste daarenboven een zware tol op zijn psychologisch evenwicht. Hij stierf aan een onbehandelde kanker in 1972, amper 62 jaar oud.
Citaten uit toespraken van Kwame Nkrumah:
“Kapitalisme is een verfijnde versie van het feodalisme, net zoals feodalisme een verfijning is van de slavernij.”
“Het is veel beter om jezelf vrij te regeren, zelfs met zware fouten, dan te worden geregeerd door een ander.”
“Vrijheid is niet iets dan andere mensen je mogen toestaan als een geschenk. Het is een recht dat je hebt, een recht dat niemand je kan ontnemen of ‘schenken’.”
“De beste manier om te leren een onafhankelijke soevereine staat te zijn is een onafhankelijke soevereine staat zijn.”
Een nog steeds veel gehoorde westerse kritiek op Afrika is dat het continent nooit degelijke leiders zou hebben gehad, die zich verantwoordelijk voelden voor hun bevolking én op democratische manier verantwoording aflegden voor hun beleid. Even vergeten wordt daarbij dat de voormalige Europese kolonisatoren er alles aan hebben gedaan om dergelijk leiderschap in Afrika (en Azië) in de kiem te smoren.
Hoewel in de Europese pers de nadruk werd gelegd op het gewelddadig en extremistisch karakter van de nieuwe Afrikaanse leiders, waren het net de meest redelijke stemmen die door de ex-kolonisatoren werden gesaboteerd en afgezet. Hun rationale verdediging van het recht op onafhankelijkheid kon moeilijk gecounterd worden met redelijke tegenargumenten. Demonisering was het antwoord.
Mobutu en consoorten
Met de hulp van kruiperige collaborateurs als Mobutu in Congo en andere dictatoren én met de volle steun van de nieuwe wereldmacht, de VS, werden in zowat alle pas onafhankelijke Afrikaanse landen militaire staatsgrepen gepleegd. Militaire leiders kregen de boodschap dat zij ‘orde op zaken’ mochten stellen.
Interne verdeeldheid na die onafhankelijkheid was niet onverwacht de staatsgrenzen van alle Afrikaanse landen waren immers dezelfde gebleven als onder de kolonisatie. Die verscheurden Afrikaanse historische, etnische, taalkundige, culturele of religieuze verbanden. De ex-kolonisatoren stookten die interne verdeeldheid aan en steunden vervolgens willige militairen, met de belofte van macht en rijkdom – een beproefde techniek, die in heel Afrika, Azië en Latijns-Amerika werd toegepast.
In de westerse media werd voor die staatsgrepen maar één verklaring gegeven: dit was een noodzakelijk kwaad tegen het oprukkend communisme en tegen de chaos. Dat zowat alle opkomende leiders in Afrika vooral liberale nationalisten waren, was daarbij irrelevant. Dat zij van mening waren dat de bodemrijkdommen van Afrika ten goed zou moeten komen aan de eigen bevolking was echter absoluut onaanvaardbaar.
Het verwijt van ‘communisme’ mag niet worden begrepen in de zin van het woordenboek, maar eerder in zijn Eurocentrische ideologische betekenis. Daarin is ‘communisme’ een containerbegrip voor alle strekkingen die het oneens waren met de verderzetting van de economische suprematie van de voormalige kolonisatoren, zelfs als die leiders liberaal of conservatief waren. Het bepalende element was of zij voor of tegen exclusieve banden met de ex-kolonisatoren waren.
Wat als?
Kwame Nkrumah had zeker zijn gebreken. Hij pakte de interne etnische conflicten in zijn land zeer onhandig aan. Zijn gebreken waren echter niet meer of minder erg dan eender welk westerse politieke leider. Zou de man een goed leider geweest zijn voor zijn land, of een dictator-in-spe zoals zijn vijanden in de Britse media luidkeels verkondigden? Feit is dat ook deze Afrikaanse leider, net als zovele anderen voor en na hem, nooit de kans heeft gekregen om een eigen koers te varen.
Het zou te gemakkelijk zijn om de interne conflicten in Afrika zelf te negeren als onderdeel van het geheel. Feit blijft dat de Europese ex-kolonisatoren een loodzware verantwoordelijkheid dragen voor wat in Afrika is gebeurd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Het is over dat deel van hun verantwoordelijkheid dat Europa verantwoording moet afleggen. Het komt Europese commentatoren in geen geval toe om de interne Afrikaanse problemen met de vinger te wijzen. Daar hebben zij het morele recht niet toe.
Het heeft weinig zin te mijmeren over hoe Afrika er vandaag zou uitzien als leiders als Nkrumah, Lumumba, Sankara en anderen een kans hadden gekregen. Het zou Europa echter sieren als ze de man eindelijk zouden eren en als ze hun historische verantwoordelijkheid zouden erkennen.
Bovendien blijft het essentieel dat jonge Europeanen deze geschiedenis leren kennen en het logisch verband zien met de manier waarop vandaag Britse en Franse troepen (en Belgische) worden ingezet, met net als toen enkel en alleen ‘goedbedoelende motieven’. Dat verband doorgronden is een eerste stap in het ontwikkelen van een alternatief.