De huidige kritiek op Venezuela heeft niets te maken met enige bezorgdheid voor mensenrechten of democratie. De lijst landen waar het nog veel erger is en die voluit door de Venezuela-critici worden gesteund is te lang om hun selectieve ijver enige geloofwaardigheid te gunnen. Hun echte motieven moeten elders worden gezocht.
Noam Chomsky zei het al: “Principes zijn universeel of zijn geen principes.” Wat hij bedoelt is dat je de eerlijkheid van een beweerd principe alleen kan testen aan zijn universele toepassing. Als een land, een politieke leiding, opiniemakers en mediacommentatoren stellen bezorgd te zijn over democratie en mensenrechten in een of ander land, kan je dat alleen ernstig nemen wanneer zij die bezorgdheid universeel toepassen op alle landen. Is dat niet het geval, dan kan het niet over de toepassing van een principe gaan maar moeten andere motieven worden gezocht.
De feiten zijn bekend
Bijna 3 miljoen Venezolanen zijn uit hun land gevlucht, hoofdzakelijk naar buurlanden Colombia en Brazilië en andere landen in Latijns-Amerika. Een minderheid die het zich nog kan permitteren vlucht verder naar de VS en Europa, vooral Spanje. Deze exodus is al drie jaar bezig maar heeft vooral de laatste maanden een piek bereikt.
De gezondheidszorg voor de armere helft van de bevolking is in elkaar gestort. Uitgeroeide ziektes als malaria en tuberculose verspreiden zich opnieuw. Het zijn echter vooral de toenemende voedselschaarste, de werkloosheid en de nieuwe armoede die Venezolanen er toe brengen hun land te verlaten. Allemaal de schuld van het regime, volgens de critici.
Huidig president Nicolás Maduro heeft de macht officieel overgenomen van zijn charismatische voorganger Hugo Chávez op 19 april 2013, maar leidde in feite reeds een jaar de regering als vice-president, terwijl Chávez zijn laatste strijd voerde tegen kanker. Zes jaar en een controversiële herverkiezing op 20 mei 2018 later is de balans voor de gewone Venezolaan rampzalig. Maduro’s economische beleidsbeslissingen waren slecht voorbereid, onsamenhangend, op verkeerde adviezen gebaseerd, hebben weinig soelaas gebracht en de toestand zelfs verergerd.
Maduro ontbreekt het charisma en het redenaarstalent van zijn voorganger. Zijn politieke legitimiteit is onmiskenbaar zwak. Hij kon de verkiezingen van mei 2018 pas ‘winnen’ dankzij de boycot van 17 van de 20 politieke partijen van de oppositie, verenigd in de MUD (Mesa de la Unidad Democrática– Rondetafel van de Democratische Unie). Die boycot kwam er onder zware druk van de VS. Zij weigerden ook de kandidatuur van rechtse kandidaat Henri Falcon te steunen, ook al scoorde hij in de peilingen beter dan Maduro.
Een ‘overwinningsnederlaag’
Maduro won enkel door de afwezigheid van de kiezers, nauwelijks 46 procent van de Venezolanen kwam opdagen, een historisch laag cijfer. Rechtse tegenkandidaat Falcon kreeg geen enkele steun van de commerciële media en van de andere oppositiepartijen. Hij moest zonder campagneteam opboksen tegen de electorale machine van het geoliede partijapparaat van Maduro. Falcon haalde slechts 33 procent.
Maduro ‘won’ met amper 6,2 miljoen stemmen, een verlies van 1,7 miljoen stemmen tegen 2013. Toen verloor Henrique Capriles zeer nipt met eveneens 1,7 miljoen stemmen meer dan Maduro in 2018. De oppositie heeft de verkiezingen van 2013 nooit erkend. Er zou volgens hen sprake zijn van massale fraude.
Je kan Venezuela veel verwijten maar niet dat het land geen degelijk, fair en transparant verkiezingssysteem zou hebben. Voormalig Amerikaans president Jimmy Carter volgt het land al jaren met zijn Carter Institute, dat zich heeft gespecialiseerd in monitoring van verkiezingen. Hij noemt het Venezolaanse kiessysteem een van de beste ter wereld. De stemming gebeurt electronisch, elke kiezer stemt met zijn electronische identiteitskaart, krijgt een afprint van zijn uitgebrachte stem en kan vragen om opnieuw te stemmen als hij het met de afprint niet eens is. Die afprint is bovendien geldig voor eventuele hertellingen.
Carters reactie op de verkiezingen van Chávez en Maduro was en is telkens dezelfde: “Het is onbetamelijk om verkiezingsresultaten niet te erkennen, enkel omdat je het met het politiek programma van de winnaar niet eens bent.”
Verkiezingen zijn uiteraard meer dan een technische aangelegenheid. Kandidaten moeten zich kunnen kenbaar maken, moeten de concrete gelegenheid hebben om manifestaties en bijeenkomsten te organiseren en moeten vrije toegang hebben tot de media. Wanneer de Venezolaanse oppositie stelt dat ze in de staatsmedia en de media die sympathiseren met de regering niet correct of helemaal niet aan bod komen, klopt dat volledig. Dat argument wordt dan ook gretig herhaald in alle internationale media.
Commerciële media blijven oppermachtig
Er wordt echter stelselmatig bij verzwegen dat de door de regering gecontroleerde media een bereik hebben dat vijf maal kleiner is dan de commerciële privé-media, die na negentien jaar Chávez en Maduro nog steeds volledig in handen zijn van een beperkt aantal oligarchieën. In hun media komt uitsluitend de oppositie aan bod. De vulgaire, platte manier waarop het regeringsbeleid en de president daar worden weergegeven is legendarisch (het is in de rest van Latijns-Amerika, zoals onder meer in Brazilië, niet veel beter) (zie Repressie vrije meningsuiting in Venezuela: mythe en realiteit)
Een verder argument voor de internationale veroordeling van de huidige regering is het feit dat een aantal politieke leiders in de gevangenis zit of onder huisarrest staat en na gerechtelijke vonnissen niet mag deelnemen aan verkiezingen. Het wordt Venezuela in talloze commentaren verweten.
Daarbij wordt genegeerd waarom deze personen werden vervolgd: omwille van hun deelname aan de mislukte staatsgreep van 2002 en hun oproepen tot geweld. In pakweg België zouden politici die oproepen tot moord op de eerste minister en ministers van de zetelende regering – wat deze personen effectief hebben gedaan – dezelfde straffen oplopen.
Petroleum en Washington: klassieke cocktail
De olifant in de porseleinwinkel die ondertussen door buitenlandse commentatoren wordt doodgezwegen of weggerelativeerd is de Amerikaanse regering. Verwijzingen naar de gevolgen van de economische boycot door de VS worden routinematig vergezeld van de nuancering “volgens het regime, volgens president Maduro”. Nochtans is die boycot een nuchter feit dat openlijk wordt bevestigd en toegelicht door de woordvoerders van de Amerikaanse regering.
Wanneer Maduro er naar verwijst wordt daar steevast minachtende commentaar bij gegeven. Nochtans is inmenging in het politieke proces door de VS in Latijns-Amerika en in Venezuela een vast gegeven van de voorbije zeventig jaar. Een economische boycot door de machtigste economie ter wereld is geen detail, maar een catastrofe voor eender welk land. De vraag is dus – met al de rest gelijkblijvend – welke impact deze boycot in werkelijkheid heeft.
Venezuela kan niet meer lenen op de internationale financiële markten, essentiële medicijnen tegen malaria en tuberculose vallen onder de boycot, import van voedsel is beperkt en de oligarchen die de distributie van voedsel domineren werken openlijk mee aan de boycot. De Venezolaanse munt bolivar is gezakt naar minimumprijzen die herinneren aan de Duitse Weimarrepubliek in de jaren 1930, waar bankbiljetten van 10 miljard mark werden gedrukt om de gierende inflatie tegen te houden – zonder succes.
Ondertussen staat de prijs van de aardolie – de andere olifant in de shop – eveneens zeer laag. Venezuela heeft de grootste bekende reserves van ruwe aardolie ter wereld. Het is nog steeds de enige echte bron van inkomsten voor het land. Zowel voorganger Chávez als Maduro zijn er nooit in geslaagd de Venezolaanse economie te diversifiëren. Wie hen dat verwijt moet er dan wel bij zeggen ‘net als al hun voorgangers’.
In de rest van Latijns-Amerika daarentegen
Volgens de UNHCR, het VN-agentschap voor de monitoring van vluchtelingen en ontheemde personen (personen die op de vlucht zijn binnen de grenzen van het eigen land), in zijn meest recente rapport van juni 2018 heeft Colombia nog steeds het grootste aantal interne vluchtelingen ter wereld, ongeveer 7,7 miljoen. Bovendien leven meer dan 5,6 miljoen Colombiaanse vluchtelingen in de buurlanden, hoofdzakelijk in … Venezuela.
Colombia is na de VS de hardste verdediger van een militaire invasie in Venezuela. Dat dit land daarvoor de mensenrechtensituatie inroept, is wel zeer wrang. De echte motieven moeten elders worden gezocht (zie Echte reden voor militaire invasie Venezuela? Olie natuurlijk (en cocaïne)!)
Honduras is met 9 miljoen inwoners een relatief klein land, maar proportioneel heeft het op vlak van mensenrechten de slechtste cijfers van heel Latijns-Amerika. Sinds de staatsgreep van 28 juni 2009 zijn de schendingen van de mensenrechten er terug op het niveau van de beruchte jaren 1970 en 1980 (zie Dossier Honduras). Het regime deed nauwelijks moeite om de frauduleuze herverkiezing van president Juan Orlando Hernández op 26 november 2017 goed te praten. Alle internationale waarnemers waren unaniem in hun veroordeling. De politieke repressie is er bijzonder wreed, journalisten en vakbondsleiders worden op straat met machetes aan stukken gehakt en achtergelaten als onmiskenbare boodschap aan de media en de bevolking.
In Mexico zijn verkiezingen al tientallen jaren frauduleus. ‘Mexicaanse verkiezingen’ (net als ‘Mexicaans leger’) zijn standaard Spaanse uitdrukkingen die door iedereen op het hele continent worden begrepen. Brutale schendingen van de mensenrechten door politie en leger, door drugsbendes met collaborateurs in het volledige regeringsapparaat, worden nauwelijks vervolgd. Colombia, Honduras, Mexico zijn het tipje van de gruwelijke ijsberg, in Guatemala en El Salvador is het ondertussen niet veel beter. Geen enkele van deze landen wordt aan de bijtende kritiek onderworpen die Venezuela te verduren krijgt.
De exodus van Mexicaanse vluchtelingen naar de grote noorderbuur is al sinds 1994 – vierentwintig jaar – bezig. Toch wordt die humanitaire ramp nergens omschreven als een crisis of een gevolg van de aard van het ‘regime’.
Venezuela is altijd gewelddadig geweest
Is het in Venezuela, dan zoveel beter? Venezuela is reeds lang een bijzonder gewelddadig land, wat in Latijns-Amerika niet bepaald uitzonderlijk is. Het interne geweld is echter nog steeds vergelijkbaar met de statistieken van voor 1998, het jaar dat Chávez voor het eerst werd verkozen. Tot voor 1998 werd het interne geweld in het land echter nooit toegeschreven aan ‘de aard van het regime’.
Er is echter ook onmiskenbaar politiek geweld in Venezuela. Bij confrontaties tussen politie en betogers van de oppositie zijn de voorbije vier jaar meerdere honderden Venezolanen vermoord. Oppositie en regering betwisten hoe groot ieders aandeel in de aantallen is. Elke dode is er een teveel en zelfs voor politiek geweld van de oppositie draagt de overheid verantwoordelijkheid. De aandacht voor dit geweld staat echter in schril contrast met de afwezigheid van enige media-interesse voor het politieke geweld voor 1998, toen Chávez voor het eerst verkozen werd.
Zijn eerste electoraal succes had alles te maken met de bloedige repressie van de voorgaande jaren. In februari-maart 1989 werden meer dan 2.000 protesterende Venezolanen geëxecuteerd door soldaten op bevel van president Carlos Andrés Pérez. Die was amper enkele weken eerder verkozen met een kiesprogramma dat een einde beloofde aan de harde sociale inleveringen van zijn voorganger. Enkele dagen na zijn eedaflegging kondigde hij een zwaar sociale besparingsprogramma af. De vonk in de volkswoede was de enorme prijsstijging van het openbaar vervoer, voor duizenden Venezolanen de enige levenslijn naar een slecht betaalde baan.
Een jonge luitenant was diep geschokt door wat zijn bevelhebbers aanrichtten en begon clandestien aan de voorbereiding van een staatsgreep. Die mislukte in 1993. Live op tv nam hij daar de volledige verantwoordelijkheid voor. Zo werd de tot dan onbekende luitenant Hugo Chávez plots bekend bij de bevolking. Zes jaar later kreeg hij een meerderheid van hen achter zich bij de presidentsverkiezingen. Chávez verbaasde vervolgens vriend en vijand met zijn vastberadenheid om zijn verkiezingsbeloften effectief uit te voeren.
Wanneer feiten niet belangrijk zijn
Nauwelijks twee jaar later in 2002 mislukte een poging tot staatsgreep die was voorbereid met medewerking van de VS. Hoe eenzijdig de Venezolaanse en internationale media daar over berichtten kreeg zijn weerspiegeling in de copy and paste van de Belgische media. (zie De Standaard, Venezuela en fact checking). In het webarchief van de krant staat nog steeds het artikel Portret Chávez. Socialist voor de 21ste eeuw van 5 maart 2013. Daarin zegt de krant het volgende over de gewelddadige staatsgreep van 11 april 2002 die exact 47 uren standhield:
“… onder druk van een dreigende militaire coup deed Chávez een stap opzij. Het zou een kort intermezzo worden, want de interimregering van de zakenman Pedro Carmona gooide al na twee maanden de handdoek weer in de ring. Hugo Chávez keerde op 14 april terug naar het presidentieel paleis en is sindsdien onafgebroken aan de macht in Venezuela.”
Fact check: Chávez werd onder bedreiging van een bestorming van het presidentieel paleis afgevoerd naar een kazerne waar zelfbenoemd president Pedro Carmona het bevel gaf hem te executeren. Massale protesten rond het paleis en de steun van getrouwe militairen redden zijn leven en amper twee dagen later stond Chávez terug in de hoofdstad.” Een stap opzij … na twee maanden … Carmona werd door de VS-ambassade op een vliegtuig richting Florida gezet.
De Standaard is niet de enige krant die de lijn van de internationale media over Venezuela getrouw volgt. In De Morgen worden regering en president permanent omschreven als ‘regime’ en ‘dictator’. De openbare zender VRT excelleerde echter met de reportagereeks ¿Qué pasa, Venezuela?’, die uitpuilde van vooringenomen selecties, verdraaiingen, ontbreken van context en duiding (zie ¿Qué pasa VRT? Waarom lakei van Venezolaanse oppositie?).
Van Oost-Timor en Cambodja …
Selectieve verontwaardiging over de misdaden(echte en vermeende) van vijanden en negeren of goedpraten van de eigen misdaden of die van de bondgenoten is van alle tijden. Amerikaanse media-analyst Edward Herman schreef er in 1979 samen met Noam Chomsky zijn boek The Political Economy of Human Rights over.
Daarin vergeleek hij de verslaggeving over twee genocides die tegelijk aan de gang waren in de jaren 1970, de Killing Fields van Cambodja door het regime van Pol Pot en de uitmoording van de Oost-Timorese bevolking door de militaire dictatuur van Indonesië.
De eerste genocide werd unaniem veroordeeld, de tweede werd logistiek ondersteund met Amerikaanse, Britse en Franse wapens. De eerste was permanent frontpaginanieuws, de tweede was bijna volledig afwezig. Als er al over werd bericht, werd de directe link met de militaire steun van het westen verzwegen. De eerste werd begaan door een vijand, de tweede door een bondgenoot.
De enige reactie op hun boek was een bitsige aanval op beide auteurs dat zij de genocide in Cambodja zouden steunen. Ironisch genoeg is hun boek nog steeds de beste en meest volledige bron over de wreedheden van de genocide in Cambodja.
… naar Venezuela
Er is iets gelijkaardigs aan de gang met Venezuela. Wie niet met het koor van unanieme veroordeling meezingt is ‘een medestander van het regime’. Het idee dat je deze hypocrisie kan aanklagen en tegelijk kritisch kan zijn over de Venezolaanse regering, wordt daarbij categoriek verworpen.
Aan de andere kant van de wereld doet zich iets gelijkaardigs voor. Wie het optreden van het westen in Syrië bekritiseert is ‘een medestander van het regime van Assad en van Rusland’. Ondertussen wordt de bevolking van Jemen uitgemoord door westers bondgenoot Saoedi-Arabië met Britse clusterbommen, Britse toestellen, piloten opgeleid door Britse trainers en met bombardementen logistiek voorbereid en ondersteund door Britse adviseurs, zonder enige verontwaardigde commentaar.
Een neveneffect van de barrage van selectieve verontwaardiging over Venezuela is het onderdrukken en intimideren van genuanceerde standpunten. Wie niet meezingt met de groep is immers verdacht.
Er loopt heel wat mis in Venezuela, waarover terechte zware kritiek kan worden geuit. De roep om de huidige president en zijn regering – het ‘regime’ – gewelddadig omver te werpen heeft echter niets met die situatie te maken. Een val van dit ‘regime’ betekent immers niet de weg naar de democratie.
De politieke oppositie wil een terugkeer naar de politieke constellatie van voor 1999. Die houdt in dat de armere helft van de bevolking terugkeert naar politieke apathie van toen en grotendeels wegblijft bij nieuwe ‘vrije’ verkiezingen, waar geen enkele kandidaat meer aan bod komt die hen enig perspectief biedt.
Intenties en consequenties
Rekening houdend met deze politieke realiteit is de kans dat na een regime change Venezuela een florissante democratie wordt nihil. De oligarchie verovert dan terug de politieke macht. Amerikaanse, Britse, Franse, Spaanse en Canadese multinationals mogen terug de exploitatie van de aardolie monopoliseren en sociale programma’s worden niet langer met oliewinsten gefinancierd. Het land zal verdwijnen naar de pagina’s achteraan, waar Latijns-Amerika traditioneel altijd thuishoorde.
Opinies, standpunten, dreigementen, economische boycots mag je niet beoordelen op basis van hun geuite intenties maar op basis van hun concrete consequenties. Zij die nu eenzijdig het ‘regime’ in Venezuela veroordelen en de oppositie de hemel in prijzen zijn mee verantwoordelijk voor de gevolgen.
Er is echter een belangrijk verschil met vroeger. De grote media monopoliseren niet langer de toegangspoorten tot informatie. Hoe onvolmaakt ook, de tegenmacht van de sociale media wordt elke dag groter. De toekomst van Venezuela blijft onzeker, maar een herhaling van Chili op 11 september 1973 is allesbehalve evident.