Louis Rwagasore was twee weken eerste minister van Burundi – enkele maanden voor de onafhankelijkheid – toen hij werd vermoord door een huurmoordenaar. Ludo De Witte ploegde jarenlang – net als voor zijn boek ‘De moord op Lumumba’ van 1999 – door stoffige dossiers en be
Op 13 oktober 1961 was Louis Rwagasore amper twee weken eerste minister van de eerste eigen Burundese regering na democratische verkiezingen. Hij had op 8 september de verkiezingen glansrijk gewonnen met meer dan 80 procent van de stemmen. De Belgische koloniale administratie ter plaatse en de regering in Brussel waren ontzet.
De door hen gesteunde – en grotendeels door henzelf opgezette en gefinancierde – politieke partijen waren geen maat voor de populaire Louis Rwagasore, die met zijn aura van kroonprins van de Burundese monarchie en zijn charismatisch optreden, als enige de Burundezen kon overtuigen dat met hem de Duitse en Belgische koloniale periode eindelijk voorbij zou zijn.
Ludo De Witte beperkt zich niet tot de feitelijke daders en hun rechtstreekse medeplichtigen. Hij geeft de noodzakelijke context om het belang van Rwagasore en de impact van zijn verdwijnen goed in te schatten. Daarvoor gaat hij terug in de geschiedenis van Burundi én buurland Rwanda.
Sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog waren beide landen, ‘mandaatgebieden van de Volkenbond’ (de zeer ineffectieve voorloper van de Verenigde Naties na de Tweede Wereldoorlog), van de Duitse kolonisator afgenomen en toevertrouwd aan de Belgische kolonisator van buurland Congo.
De Witte legt ook de belangrijke verschillen uit tussen Rwanda en Burundi, de relativiteit van de verschillen tussen Hutu’s, Tutsi’s, Ganwa’s en de doelbewuste politiek van de Belgische overheid om een verdeel-en-heers-tweespalt te zaaien, waarvan de catastrofale gevolgen tot de gruwelijke jaren 1990 en vandaag doorwerken.
In de praktijk werden Burundi en Rwanda eveneens als kolonies bestuurd, zij het dat hier – althans formeel – wel werd erkend dat deze mandaatgebieden moesten worden ‘voorbereid’ op onafhankelijkheid.
Geen tweede Lumumba, alhoewel …
De Witte relativeert de vergelijkingen met Patrice Lumumba, maar wijst evengoed op de gelijkenissen. Rwagasore was een sociaal voelend conservatieve en paternalistische nationalist met liberale economische ideeën (voor zover je deze Europese terminologie kan toepassen of Afrika), allesbehalve het profiel van Lumumba. Het schoentje wrong desalniettemin. Het was de Belgische regering immers overduidelijk dat deze man niet zomaar aan de leiband van de voormalige kolonisator zou lopen.
Het grotendeels agrarische Burundi was voor België allesbehalve een economisch wingewest, maar een al te onafhankelijke Burundi, naast reeds onafhankelijk Congo, was geen goed voorbeeld om zomaar te laten passeren.
De Belgische koloniale administratie ter plaatse en de Belgische diplomatie in Brussel zaten in 1961 rotsvast bevroren in hun koloniale racistische opvattingen over Afrika, over ‘beschaving’ en over ‘ontwikkeling’. Het maakte dat ze de impact van Rwagasore totaal onderschatten. Dat hij redelijk goed zou scoren hadden ze wel door, maar ze rekenden op maximaal 30 procent voor zijn Union pour le Progrès National (UPRONA). Na de verkiezingen zou er wel een meerderheidscoalitie aan de macht komen zonder Rwagasore en met de andere ‘bereidwillige’ politieke partijen. Niet dus.
In gesprekken en vergaderingen met hun politieke bondgenoten liet de Belgische administratie al langer verstaan dat Rwagasore best moest verdwijnen. De nonchalance waarmee de daders de aanslag pleegden kan deels wel worden verklaard door hun amateurisme, maar dat ze zo slordig en zo openlijk werd uitgevoerd kan alleen maar worden verklaard omdat ze overtuigd waren van onschendbaarheid voor vervolging.
Per slot van rekening werden politieke moorden in buurland Rwanda evenmin vervolgd door de Belgische administratie (die dezelfde was voor beide landen – België bestuurde Rwanda en Burundi in de feiten als één geheel). De details van de aanslag en de nasleep tot aan de processen vind je in het boek.
Laatste Belgische executie, niet in 1950 maar in 1962, 59 jaar geleden
In 1996 werd de doodstraf officieel afgeschaft door het Belgische parlement. Het was daarvoor reeds sinds 1918 de praktijk om uitgesproken doodsvonnissen in burgerlijke rechtszaken met koninklijke gratie om te zetten in levenslang.1
Na de Tweede Wereldoorlog werden 2.940 (hoofdzakelijk) collaborateurs ter dood veroordeeld door de militaire rechtbanken. Daarvan werden er tussen 13 november 1944 en 9 augustus 1950 effectief 242 door een vuurpeloton geëxecuteerd. De laatste geëxecuteerde was Duits officier Philipp Schmitt, kampcommandant van Breendonk. In alle geschiedenisboeken wordt deze terechtstelling vermeld als de ‘allerlaatste’ ooit uitgevoerde doodstraf door het Belgisch gerecht.
Dat klopt dus niet. Op 29 juni 1962, één dag voor de officiële onafhankelijkheid van Burundi, weigerde eerste minister Paul-Henri Spaak het gratieverzoek van de Belgische koning Boudewijn en liet hij de Griek Jean Kageorgis executeren.
Belgische rijkswachters boeiden hem aan de executiepaal maar de terechtstelling zelf lieten ze uitvoeren door rekruten van het Burundese leger in wording (dat door de Belgen was samengesteld en opgeleid). Officieel wordt ontkend dat de rijkswachters weigerden de executie zelf uit te voeren.
Deze beslissing was niet alleen historisch merkwaardig omdat ze helemaal niet strookte met de traditie om gratieverzoeken van de koning altijd in te willigen. Bovendien besliste de Belgische regering dit alleen om de schijn in stand te houden dat ze niets met de moord op Rwagasore te maken had. De Burundezen werden allesbehalve overtuigd.
Executie omwille van ‘raison d’état‘
De Belgische regering voerde die doodstraf alleen maar uit om de plooien glad te strijken in de ijdele hoop dat de nieuwe Burundese regering na de onafhankelijkheid de rechtszaak niet zou heropenen en de Belgische verantwoordelijkheid voor de moord op Rwagasore zou openbaren.
Die eerste vrees kwam uit, de tweede bleek ongegrond. De nieuwe Burundese regering heropende weliswaar onmiddellijk het proces tegen de drie overige moordenaars, omdat ze – zoals ze reeds tijdens het Belgisch koloniaal proces al hadden gesteld – de rechtsgeldigheid én de objectiviteit van dat eerste proces weigerden te erkennen.
Wat volgde was een typisch Belgisch compromis. Het Burundese gerecht liet de vier andere mededaders ophangen na een schijnproces, dat al even doorzichtig politiek uitgezuiverd was als het Belgische. De Burundese aanklager nam de aanklacht van de Belgische aanklager zonder enige verwijzing naar Belgische betrokkenheid letterlijk over. Uiteindelijk was alleen de strafmaat ditmaal anders: geen levenslang maar de doodstraf.
Geen nieuw proces was voor de eerste regering van onafhankelijk Burundi uitgesloten. Het land was enerzijds na tientallen jaren Duitse en Belgische ‘onbaatzuchtige ontwikkeling’ straatarm en had buitenlandse hulp nodig voor zowat alles: gezondheidszorg, onderwijs, overheidsinstellingen, infrastructuur, voedselproductie. De eerste Burundese regering kon zich tegenover de bevolking echter niet permitteren de zaak te laten vallen.
Hoewel opeenvolgende regeringen en de militaire dictatuur de moordzaak sindsdien blauw-blauw lieten, is de moord op Rwagasore blijven etteren als een koppige zweer. Kritiek vanuit België op schendingen van de mensenrechten wordt nog steeds afgedaan met de repliek van de Belgische koloniale praktijk en de betrokkenheid bij de moord op Rwagasore.
Het boek De moord op Rwagasore (2011) van journalist Guy Poppe had de verdienste de zaak terug op de agenda te zetten, één jaar voor 50 jaar Burundese onafhankelijkheid. De Belgische betrokkenheid bleef echter zwaar onderbelicht en teveel informatie werd nog niet geraadpleegd. KifKif.be schreef er toen over: “Het geeft alvast een eerste aanzet tot een grondige reflectie van postkoloniale relaties tussen België en Burundi.”
Bewijslast is nog sterker dan voor Lumumba
Die grondige reflectie is er nu. En hoe. Ludo De Witte is er 22 jaar na zijn magistrale De moord op Lumumba (1999, heruitgegeven met update in 2020), opnieuw in geslaagd een baksteen in de maag van de verstarde Belgische diplomatie te gooien. De bewijslast voor de medeplichtigheid bij de moord op Rwagasore is zelfs nog sterker dan die voor de moord op Patrice Lumumba.
Heel wat dossiers blijken ‘verdwenen’ te zijn, maar in Londen vond De Witte in de Britse diplomatieke archieven vele terug die hier het daglicht niet mochten-mogen zien. Je kan van de Britten veel zeggen over hun imperialistische en koloniale verleden, maar ze hielden wél degelijke archieven bij én die zijn in tegenstelling tot de Belgische praktijk grondig, accuraat en volledig beschikbaar voor onderzoekers, zoals het hoort.
Rwagasore heeft nooit de internationale mythische faam verworven van een Thomas Sankara, Amilcar Cabral, Kwame Nkrumah of Patrice Lumumba. Hij deelt met hen echter een gegeven: de koloniale machten hebben alles gedaan wat ze konden om echte onafhankelijkheid van hun kolonies te verhinderen. Politieke moorden op democratische leiders waren slechts het puntje van de ijsberg van het verwoestende postkolonialisme.
Zij die in België graag repliceren dat je zestig jaar na de feiten toch eerder moet gaan kijken naar de interne Afrikaanse oorzaken van de huidige problemen, zouden zich best wat bescheidener opstellen en zich concentreren op dat belangrijke onderdeel van het geheel waarvoor België de volledige en verpletterende verantwoordelijkheid draagt.
Rwagasore wordt nog steeds elk jaar herdacht door de volledige bevolking van Burundi, in scherp contrast met de etnische verdeeldheid van het land. Wat Burundi met hem als leider had kunnen zijn, zullen we nooit weten, maar gezien zijn pan-Burundese charisma tot vandaag: dit had heel anders kunnen lopen.
Ludo De Witte. Moord in Burundi – België en de liquidatie van premier Louis Rwagasore. EPO, Antwerpen, 2021, 348 pp. ISBN 978 9462 2672 9 25
Zie ook het artikel van Ludo De Witte van 13 januari 2013 in DeWereldMorgen.be: De moord op de Burundese premier Louis Rwagasore.
Note:
1 Laatste executies in de buurlanden van België: Luxemburg (1949-militair), Nederland (1953-militair), Groot-Brittannië (1964), Frankrijk (1977), West-Duitsland (1949), Oost-Duitsland (1981).