Met zijn beslissing om werklozen het recht op een sociale woning te ontzeggen toont Vlaams minister van Wonen Matthias Diependaele het diepblauwe economische gelaat van de Nieuw-Vlaamse Alliantie. Zijn beleid is noch incompetent noch onwetend. Integendeel, dit is een grondig overwogen beleidskeuze.
Volgens Vlaams minister van Wonen Matthias Diependaele zullen werklozen gestimuleerd worden tot het vinden van werk om terug recht te krijgen op een sociale woning. Met zijn recente beslissing om dat recht te ontzeggen aan werkloze gezinnen zet hij een stap verder in de consequente visie van zijn partij op sociaal woonbeleid.
Consequent en logisch doordacht beleid
Zijn antecedenten zijn bekend. In tijden van zware overheidsbesparingen slaagt deze minister er in het hem toegewezen budget niet eens op te krijgen en vele miljoenen euro’s ongebruikt te laten, terwijl de wachtlijst voor sociale woningen oploopt tot bijna 176.000 (cijfers eind 2022).
Naar schatting 1 miljard euro geld voor sociale woningen zal op het einde van 2023 ongebruikt op de rekening van de Vlaamse regering staan. Dat geld kan volgens de minister veel beter gebruikt worden door de privé-sector, die volgens dezelfde redenering het woonprobleem wél zal oplossen, zeker sneller dan de overheid dat zou kunnen.
Sindsdien is die wachtlijst zowaar wat gekrompen, wat volgens de minister volledig te danken is aan zijn beleid. Met andere woorden, deze minister is fier dat een verschrikkelijk hoog cijfer een beetje gedaald is (ongeveer 3 procent) in plaats van grotendeels weggewerkt, zoals hij zou kunnen – als hij dat zou willen.
Een deel van die daling is overigens te wijten aan een verstrenging van de voorwaarden voor een sociale woning, concreet aan schrapping van kandidaten uit de wachtlijst. Tegen de gemeentes en de woonmaatschappijen die te gul – volgens de minister – omgaan met toekenning treedt hij zeer streng op.
Tegen gemeentes en woonmaatschappijen die hun werk niet doen, door mensen onnodig lang te laten wachten op een woning of aanvragers onterecht te schrappen van hun wachtlijsten treedt de minister totaal niet op.
Wie dan toch een sociale woning toegewezen krijgt kan die terug kwijtspelen als hij/zij in de loop der jaren zijn sociaal-economische status heeft weten op te werken (het juiste woord hier). Dat die betere status net te danken is aan de startopties die hun sociale woning biedt mag niet baten.
Herverdeling van de welvaart, naar boven
Critici zijn verontwaardigd over dit keiharde neoliberale beleid. Beseft de minister dan niet de sociale gevolgen voor duizenden gezinnen die gedwongen worden hun heil te zoeken op de privé-huurmarkt en zo nog meer in armoede verzakken? Hun verontwaardiging is begrijpelijk maar beroept zich op een verkeerd argument.
Deze minister weet net als zijn partijgenoten perfect wat de sociale gevolgen zijn van dit anti-woonbeleid. Zijn beleidskeuzes ontstaan evenmin vanuit een gebrek aan kennis over die échte oorzaken van werkloosheid en armoede, integendeel. Die oorzaken laten hem koud, meer nog, hij vindt die goed, want ze leiden naar een maatschappijmodel dat hij voorstaat.
Wat hij doet is onderdeel van de herverdelingsideologie van zijn partij, een herverdeling naar boven, naar de betere middenklasse en alles daarboven. De uiteindelijke doelstelling is de volledige afschaffing van woonbeleid door de overheid. Alles naar de privé-sector is de eindbestemming. Minder overheid, zelfs als dat een regionale Vlaamse bevoegdheid is.
Vergis u niet. Dit is geen beleid dat vorm krijgt vanuit onwetendheid of incompetentie. Dit is een zeer doordacht en consequent uitgevoerd beleid, gericht op die einddoelstelling: een einde van sociaal woonbeleid door de overheid, Vlaams én gemeentelijk. Dat is immers enkel en alleen ‘een verstoring van de vrije markt’. Weg ermee.
Deze minister is noch dom noch incompetent. Wanneer hij beweert dat met zijn beleid de werkloosheid zal dalen om zo zijn recente beslissing te verkopen, weet hij perfect dat daar niets van klopt. Hij kent waarschijnlijk zelfs beter dan u en ik de échte structurele oorzaken van werkloosheid en armoede. Hij ontkent die ook niet. Die structurele oorzaken zijn voor hem goed en horen zo te blijven.
Hoge werkloosheid en armoede zorgen immers voor lagere lonen voor zij die het echte werk doen en hogere winsten voor zij die al die anderen voor zich laten werken. Daar gaat dit over.
Hetzelfde kan je zeggen wanneer Diependaele’s collega’s het hebben over ‘Alle Vlamingen’. Natuurlijk weten zij wel dat zij niet alle Vlamingen vertegenwoordigen. Hun trouwe achterban kan goed tussen de lijnen lezen en begrijpt welke ‘Alle Vlamingen’ passen in het wereldbeeld van de N-VA en wie niet.
Gedeelde politieke en morele verantwoordelijkheid
Het volstaat echter niet om de politieke verantwoordelijkheid voor deze Vlaamse beleidskeuzes alleen bij de N-VA te leggen. Die ligt ook bij coalitiepartners.
De Open VLD geraakt er maar niet uit dat zij als oudste liberale partij van Vlaanderen en België al 20 jaar een partij naast zich moet dulden die nog diepblauwer is dan zijzelf. Sinds haar oprichting in 1846 is de Liberale Partij – in zijn gedaantewisselingen PVV, VLD en Open VLD – altijd de derde traditionele macht geweest in België die als enige het liberaal gedachtengoed uitdroeg. Na de oorlog liet dat ook een sociaal voelend liberalisme toe. Die vleugel is in de huidige Open VLD volledig verdwenen, op enkele lokale gemeentelijke tenoren na.
Open VLD zit dus met een probleem. De partij kan moeilijk openlijk oppositie voeren tegen het beleid van hun coalitiepartner, met een discours dat ten gronde hetzelfde is maar alleen de de nuance wil maken dat het nu toch een beetje te ver en te snel gaat. Daarom zwijgt de partij, vooral nu de peilingen niet goed zitten.
De gezinspartij kijkt er naar, stuurloos
Valt de politieke verantwoordelijkheid vooral op de N-VA, dan ontslaat dat ook de derde coalitiepartner in de Vlaamse regering niet van zijn morele verantwoordelijkheid. De CD&V, die zich toch dé gezinspartij noemt, laat het gebeuren en concentreert zich op zijn beleidsdomeinen, waar het al evenmin uitblinkt met sociale maatregelen.
Sinds zijn oprichting in 1869 heeft de Katholieke Partij – in zijn gedaantewisselingen Katholieke Unie, Katholiek Blok, CVP en CD&V – inhoudelijk heel wat wateren doorzwommen, van aartsconservatief katholieke tot centrumpartij die zich eerst ‘christelijk’ en later ‘christendemocratisch’ noemde.
De CVP noemde zich ‘standenpartij’ – het centrumalternatief voor het taboewoord ‘klassen’ – , waarmee ze een volkseenheid bedoelde van conservatieve economische en progressieve syndicale krachten onder één noemer. Was die sociale vleugel ooit een essentieel én machtig onderdeel van de christendemocratie, dan is daar vandaag bitter weinig van over. De top van de christelijke bewegingen is nog mee – enigszins- , maar de electorale resultaten liegen er niet om. De linkervleugel van de partij heeft geen electorale achterban meer.
Van 1869 tot 1995 – 130 jaar met slechts twee korte onderbrekingen – is de christelijke zuil altijd de grootste partij gebleven, de dirigent die bij elke regeringsvorming zijn coalitiepartners koos, links of rechts, soms beiden samen, altijd regerend als leidende partij in coalities (éénmaal alleen).
Sindsdien speelt de partij tweede en derde viool in coalities waarin ze zich nog altijd onwennig voelt. Meeregeren als tweede of derde viool gaat immers in tegen het DNA van de Vlaamse (en Belgische ) christendemocratie, die 150 jaar lang permanente regeringsdeelname als een evidentie beschouwde, wat de verkiezingsresultaten ook waren.
De Franstalige tegenhanger is gekrompen tot een minipartij die vecht voor zijn overleven boven de kiesdrempel en zijn stuurloosheid heeft vertaald in zijn huidige nietszeggende naam Les Engagés.
Wat ooit de grote kracht van de christen-democratie was, een middenpositie met nooit al te duidelijke standpunten die linkse én rechtse toegevingen mogelijk maakten, is nu zijn fundamentele zwakte.
Het zo goed als onbestaande verzet tegen de antisociale maatregelen van coalitiepartner N-VA illustreert die stuurloosheid op een pijnlijke manier. De CD&V draagt een zware morele verantwoordelijkheid door in deze antisociale Vlaamse regering te blijven meedraaien. De partij kan niet tegelijk regeren én nadenken over een scenario van eventuele oppositie na verkiezingen, wat de twee andere traditionele partijen wel altijd gekund hebben – ze moesten wel.
Het CVP-probleem van de N-VA
Maar zelfs als grootste coalitiepartner in deze Vlaamse regering met twee stuurloze partners is de N-VA er allesbehalve gerust in. De flinkse antisociale maatregelen van Diependaele doen de cijfers in de peilingen immers niet stijgen. De partij blijft vaag over een mogelijke Vlaamse regering in 2024 met het Vlaams Belang, maar is daar allesbehalve zeker over.
De N-VA heeft immers zijn eigen CVP/CD&V-probleem. Het vooruitzicht om als tweede viool in een coalitie te stappen met het Vlaams Belang gaat in tegen de eigen partijcultuur, om alleen te regeren als ze de grootste coalitiepartner zijn – het CVP-DNA van de N-VA.
Niemand maakt zich illusies over wat van sociaal woonbeleid in een coalitie met het Vlaams Belang nog gaat overblijven, maar dat het met een nieuwe centrumcoalitie, een verderzetting van de huidige (of een uitbreiding met Vooruit ter vervanging van Open VLD) hetzelfde zal blijven is een zekerheid.
De enige twee partijen die nog pleiten voor een sociaal woonbeleid die naam waardig maken zo goed als geen kans om in de volgende Vlaamse regering te zetelen. Verkiezingen die geen enkel perspectief bieden op sociaal-economische verbetering spreiden zo het bedje voor extreemrechts…